Onderzoek
Sectorprognoses: afkoeling en verduurzaming in veel sectoren
We verwachten dat de groei stagneert in veel sectoren vanwege de ingezette economische vertraging. Afzwakkende vraag raakt bijvoorbeeld de dienstverlenende sectoren, zowel dit als volgend jaar. Daarnaast denken we dat de industrie de grootste krimp al heeft gehad terwijl die voor de bouwsector nog moet komen. Dat gebeurt naar verwachting in 2024.
Na een periode van oververhitting is de Nederlandse economie inmiddels redelijk afgekoeld. In het derde kwartaal van dit jaar kromp de economie verder, ditmaal met 0,2 procent kwartaal-op-kwartaal. Ook bedrijven zien dat de economie afkoelt. Steeds meer ondernemers geven aan dat onvoldoende vraag hen belemmert (figuur 1). In oktober gaf zelfs 20 procent aan dat dit een belemmering vormt voor hun bedrijfsvoering. Als we de coronaperiode buiten beschouwing laten, is dat een percentage dat we sinds 2016 niet meer hebben gezien.
Toch geven nog altijd fors meer bedrijven aan te worden belemmerd door personeelstekort. Ook het aantal onvervulde vacatures is nog historisch groot en overstijgt nog altijd het aantal werklozen. Dat tekort aan arbeidskrachten zorgt enerzijds voor een rem op de economische groei, terwijl het aan de andere kant ook een reden is waarom we niet verwachten dat de Nederlandse economie nog veel verder krimpt.
Onze verwachtingen voor het Nederlandse bbp en de macro-economische ontwikkelingen zoals investeringen en consumptie, staan in het Economisch Kwartaalbericht.
Prognoses op sectoraal niveau
In deze publicatie lichten we onze voorspellingen voor de verschillende sectoren toe. Hierbij kijken we naar de ontwikkelingen van de toegevoegde waarde voor de hoofdsectoren. De toegevoegde waarde is de omzet minus de waarde van alle (ingekochte) halffabricaten en diensten die bij de productie zijn verwerkt. Omdat we kijken naar volumeontwikkelingen zijn deze prognoses gecorrigeerd voor inflatie. De prognoses van de toegevoegde waarde voor de hoofdsectoren staan in figuur 2.
De industrie stagneert terwijl de bouw verder krimpt
De toegevoegde waarde van de industrie nam in het derde kwartaal verder af en kromp 0,1 procent ten opzichte van het tweede kwartaal. Niet geheel verrassend, aangezien we al maanden een dalende trend in de productie zien na een periode van sterke groei. Die forse groei kwam waarschijnlijk door de coronacrisis die verstoringen in de waardeketens en tekorten aan chips veroorzaakte. De Nederlandse industrie kon hier vermoedelijk van profiteren, waaronder ook de machine-industrie. Omdat de factoren die eerst voor deze sterke groei zorgden weg zijn gevallen, verwachten we dat de sector de komende tijd normaliseert en dat de groei van de toegevoegde waarde stabiliseert. We denken daarmee dat de industrie de grootste krimp al achter de rug heeft.
Dat beeld is anders voor de bouw. De sector begon 2023 sterk, maar kromp vervolgens steeds op kwartaalbasis. De gestegen bouwkosten, de hogere rentes en de stikstofproblematiek spelen de sector parten. Maar dankzij het sterke eerste kwartaal verwachten we dat de bouwsector dit jaar toch nog met 3,2 procent groeit. Voor komend jaar voorzien we echter wel dat de toegevoegde waarde op jaarbasis terugzakt. We verwachten dan een krimp van 3 procent.
Economische vertraging raakt ook de dienstverlenende sectoren
Dat de Nederlandse economie de komende tijd slechts beperkt groeit, zien we terug in de prognoses voor de dienstverlenende sectoren. Deze sectoren leveren diensten aan andere bedrijven of consumenten en van beide partijen verwachten we niet dat de vraag sterk toeneemt gezien de economische vertraging.
We denken verder dat de groot- en detailhandel dit jaar met 1 procent krimpt. Voor volgend jaar gaan we ervan uit dat het daarbij blijft. Ook voor de horeca verwachten we een stabilisatie in 2024. In 2023 kende deze sector nog wat inhaalgroei omdat we begin 2022 te maken hadden met beperkende coronamaatregelen. Met groeipercentages van respectievelijk 0,1 en 0 procent in 2024 blijft de omvang van beide sectoren – gemeten in toegevoegde waarde - wel boven pre-coronaniveau.
Van de weergegeven sectoren laat de transportsector de grootste krimp zien in 2023 jaar-op-jaar. Deze sector begon 2023 slecht, wat vermoedelijk een correctie is op de sterke groei in 2022. In de vijf jaar voorafgaand aan de pandemie groeide deze sector met zo'n 1,2 procent per jaar. De verwachte 1 procent groei voor 2024 kan dus worden gezien als stabilisatie voor deze sector.
De land- en tuinbouw sector
Voor de landbouw verwachten wij dit jaar een daling van de toegevoegde waarde met 3,3 procent. Dit is vooral het gevolg van een productiedaling waarbij de plantaardige productie, met name in de glastuinbouw, het meest afnam. De plantaardige productie daalde dit jaar door leegstand van kassen en een korter groeiseizoen. Het groeiseizoen begon dit jaar namelijk later om zo de kosten van het aardgasgebruik terug te dringen. Maar ook in de akkerbouw zagen we een lichte teruggang van de productie. Bij de dierlijke productie was het beeld gemengd: van een krimp in de varkenshouderij, een ongewijzigd volume in de pluimveehouderij tot kleine toenames in de melkveehouderij en de kalfsvleeshouderij. Daarnaast nam het gebruik aan inputs, zoals veevoer, dit jaar maar beperkt af.
Voor 2024 verwachten we een herstel van de toegevoegde waarde met een groei van 2,8 procent. We gaan ervan uit dat de productie toeneemt en het aantal gebruikte inputs afneemt. De ingezette energietransitie in de glastuinbouw zorgt er naar verwachting voor dat de daling van het aardgasgebruik doorzet.
De groei aan de productiekant komt op het conto van de kasgroenten, waarvan we een significant herstel in de productie verwachten naar het niveau van voor de energiecrisis. In de sierteelt onder glas verwachten we een stabilisatie van de productie op het huidige lagere niveau. In de akkerbouw zal de productie de licht neergaande lijn van vorig jaar voortzetten, mede door aangescherpte milieueisen in de teelt. Ook verwachten we een lichte krimp in alle veehouderijsectoren, deels gedreven doordat agrariërs gebruik maken van de eerste opkoopregelingen.
Box 1. Ontwikkeling van de nominale toegevoegde waarde in de land- en tuinbouw
In de sectorprognoses drukken we de ontwikkeling van de toegevoegde waarde in sectoren uit in constante prijzen. Daarmee corrigeren we de toegevoegde waarde dus voor prijsontwikkelingen en kijken we louter naar volumeveranderingen. Vanwege de sterke volatiliteit in inkoop- en verkoopprijzen waar een ondernemer mee te maken krijgt, kan de ontwikkeling van de toegevoegde waarde in constante prijzen afwijken van de ontwikkeling waar de ondernemer gevoelsmatig mee te maken heeft. Voor de land- en tuinbouwsector brengen we daarom ook in kaart hoe de toegevoegde waarde zich in deze sector in nominale termen heeft ontwikkeld.
De nominale toegevoegde waarde in de land- en tuinbouwsector stijgt naar verwachting in 2023 met 23 procent. Dat is een groot verschil met de krimp van de reële toegevoegde waarde van 3,3 procent. Dit betekent dat de ondernemers in land- en tuinbouwsectoren hun toegevoegde waarde aanzienlijk hebben zien stijgen door een verbetering in de prijscomponent, terwijl de productievolumes tegelijkertijd zijn gekrompen. De prijscomponent in de toegevoegde waarde is vooral sterk gestegen door een forse daling van de inputprijzen ten opzichte van 2022. Met name de prijzen van veevoer, meststoffen en energie zijn fors gedaald.
Voor 2024 verwachten we een daling van de nominale toegevoegde waarde van 5,4 procent. In reële termen verwachten we juist een stijging van de toegevoegde waarde met 2,8 procent. Dit betekent dat we verwachten dat de productievolumes zich in 2024 weer herstellen, maar dat de afzetprijzen voor de landbouwproducten naar verwachting dalen. De dalende afzetprijzen komen vooral door lagere prijzen in de dierlijke sectoren zoals de varkenshouderij, de leghennen en de melkveehouderij.
Veel bedrijven bezig met verduurzaming
Ondanks de economische stagnatie zijn veel ondernemers bezig met verduurzaming. Zo heeft iets meer dan 82 procent van de bedrijven het afgelopen jaar maatregelen genomen om hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Dit blijkt uit de recente conjunctuurenquête van het CBS. Dat aantal is hoog, maar uit onze NEx-T bleek dat de duurzaamheidsinvesteringen gedaan door bedrijven in 2022 nog niet tot een versnelling naar een nieuwe en duurzamere economie hebben geleid. Het investeren in duurzaamheid loont echter wel: bedrijven die in 2022 geïnvesteerd hebben in duurzaamheid zijn verder in de transitie naar deze duurzamere en inclusievere economie.
De data uit onze NEx-T gaat over 2022, het CBS heeft nu data beschikbaar tot september 2023. Begin volgend jaar komt onze nieuwe NEx-T studie uit met informatie over 2023. Een eerste blik op onze NEx-T data van november 2023 laat ook voor 2023 nog geen algehele versnelling zien van ondernemingen richting duurzaamheid. In onze publicatie begin volgend jaar analyseren we meer in detail waarom investeringen niet hebben geleid tot een algehele verbetering.
In figuur 3 zien we op welke gebieden bedrijven maatregelen hebben genomen om te verduurzamen volgens het CBS. Veel bedrijven gaven aan dat ze op energie zijn gaan besparen. Energiebesparing kan minder gebruik van energie zijn of de aanschaf van bijvoorbeeld zonnepanelen. Hierbij speelt niet alleen de energiecrisis een rol, maar ook de energiebesparingsplicht die dit jaar is ingesteld. Bedrijven die meer dan een bepaalde hoeveelheid elektriciteit of aardgas per jaar gebruiken, moeten verplicht energiebesparende maatregelen treffen waarvan de terugverdientijd maximaal vijf jaar is. Het zijn vooral industriële bedrijven die aangeven maatregelen op het gebied van energie te hebben genomen.
Met het oog op de kabinetsdoelstelling van een volledig circulaire economie in 2050 geeft ongeveer 15 procent van de bedrijven aan dat ze maatregelen hebben genomen om bewuster om te gaan met grondstoffen, bedrijfsmiddelen en afval. Met name restaurants en cafés geven aan iets te hebben gedaan op dit gebied. Dat geldt voor iets meer dan een derde van deze horecabedrijven.
Het blijft lastig in te schatten of bedrijven op de goede weg zitten om het tussentijdse doel van 50 procent minder gebruik van grondstoffen in 2030 ten opzichte van 2014 te behalen. Daarvoor zouden we moeten weten in welke mate bedrijven maatregelen hebben doorgevoerd en welke bedrijven op dit moment het minst circulair zijn. Deze cijfers maakt het CBS niet bekend.