Update
Lichte groei Nederlandse economie in 2024 en 2025 verwacht, vertaalt niet één-op-één in meer brede welvaart
We verwachten een lichte groei van de Nederlandse economie in 2024 en 2025, onder meer door koopkrachtherstel. Economische ontwikkelingen werken komende twee jaar niet één-op-één door in brede welvaart.
In het kort
Ongewoon lage werkloosheid, ongekend snel opgelopen rentes en een ongenadig hoge inflatie: het was niet verrassend dat de oververhitte Nederlandse economie dit jaar in het teken van afkoeling stond, met drie kwartalen economische krimp. Consumenten hielden – al dan niet gedwongen door de hoge inflatie – hun hand op de knip. Bedrijven wisten minder producten en diensten te slijten aan het eveneens door inflatie geteisterde buitenland. En de woninginvesteringen begonnen in het kielzog van de gedaalde huizenprijzen en woningverkopen af te nemen.
Toch verwachten we dat de economie in de laatste maanden van het jaar licht aantrekt en in heel 2023 naar verwachting 0,1 procent groter zal zijn dan in 2022. Ook voor 2024 en 2025 voorzien we bescheiden plussen: 0,5 procent in 2024, gevolgd door een verdere toename van de economische groei van 1,0 procent in 2025 (zie figuur 1). Dit kwartaal hebben we ook een inschatting gemaakt voor vijf sub-indicatoren van de Brede Welvaartsindicator die een relatie hebben tot de economische ontwikkelingen, waaronder werkloosheid en inkomen. We verwachten dat deze indicatoren samen komende jaren licht positief bijdragen aan de ontwikkeling van de brede welvaart van Nederlanders. Voor 2023 schatten we een groeibijdrage van 0,2 procentpunt, gevolgd door 0,0 procentpunt in 2024 en 0,2 procentpunt in 2025. Het laat zien dat economische groei op korte termijn niet één-op-één doorwerkt in meer brede welvaart. Dat komt omdat brede welvaart om meer draait dan economie. En doordat positieve ontwikkelingen, zoals het verwachte herstel in koopkracht, deels teniet worden gedaan door negatieve ontwikkelingen, zoals een hogere werkloosheid.
Koopkrachtherstel stuwt consumptie
De hoge inflatie holde afgelopen jaren de koopkracht van huishoudens uit, met als gevolg dat zij in de eerste helft van het jaar flink minder uitgaven. Gezien het gewicht dat huishoudens in de schaal leggen (zie figuur 6), was dit een belangrijke oorzaak van de algehele economische krimp in de eerste twee kwartalen van 2023. Maar de inflatieschok ebt langzaam weg, terwijl de lonen een inhaalslag maken. Zo stegen de cao-lonen afgelopen maanden voor het eerst sinds 2021 weer harder dan de consumentenprijzen (zie figuur 4). Deze trend zet in 2024 en 2025 naar verwachting door.
Het koopkrachtherstel wordt verder ondersteund doordat werkenden, met name zelfstandigen, komende jaren naar verwachting meer uren draaien. Hoewel dat voor de werk-privé-balans van Nederlanders geen opsteker is (zie ‘Economie heeft invloed op brede welvaart Nederlanders’ verderop in deze publicatie), draagt het wel bij aan de financiële ruimte van huishoudens om meer uit te geven. Voor 2024 gaan we daarom uit van een groei van de private consumptie van 1,1 procent, gevolgd door een verdere groei van 2,0 procent in 2025. In beide jaren dragen de uitgaven van huishoudens daardoor sterk bij aan de verwachte economische groei (zie figuur 3). We verwachten dat de werkloosheid komende jaren beperkt oploopt, van 3,5 procent dit jaar naar 4,5 procent in 2025. Dat remt de uitgaven van huishoudens naar verwachting wel iets, maar slechts beperkt omdat de werkloosheid zoals we nu voorzien in historisch perspectief gering blijft (zie figuur 5).
Bedrijfsinvesteringen dalen door hogere rente
Bedrijfsinvesteringen, doorgaans goed voor zo’n 12 procent van de bestedingenkant van de economie (zie figuur 6), namen in de eerste helft van dit jaar nog sterk toe. Maar krompen in het derde kwartaal van dit jaar. Die daling zet komende kwartalen naar verwachting door. In 2024 liggen de totale bedrijfsinvesteringen naar schatting 3,1 procent lager dan dit jaar. Deze post wordt daarmee naar verwachting een belangrijke remfactor voor de economische groei komend jaar.
De belangrijkste reden hiervoor is de gestegen rente: die maakt investeren duurder. Bovendien gaan steeds meer bedrijven ook bij het verlengen van lopende kredieten merken dat ze meer geld kwijt zijn aan rente, wat drukt op hun investeringscapaciteit. Voor 2025 gaan we uit van een licht herstel van de bedrijfsinvesteringen (+0,6 procent jaar-op-jaar), waarmee de bestedingen van bedrijven licht zullen bijdragen aan de economische groei dat jaar. Dat komt onder meer doordat de kapitaalmarktrentes vanaf volgend jaar naar verwachting weer wat zakken, wat investeren goedkoper maakt. Daarnaast trekt de mondiale economie naar verwachting ook weer aan, wat investeren aanlokkelijker maakt.
Voorziene nieuwbouwdip zet rem op economie
Woninginvesteringen, de optelsom van onder meer nieuwbouw en verbouw, stegen in 2022 naar recordhoogte. In dat jaar zijn veel nieuwe huizen gebouwd en werden nog relatief veel bestaande woningen verkocht – een moment waarop veel huiseigenaren hun huis verbouwen. Er was bovendien veel vraag naar verduurzamingsmaatregelen door de energiecrisis. Daarmee droeg de woningbouw en -verbouw bij aan de hoge economische groei van afgelopen jaar. Maar na een kleine krimp dit jaar nemen de woninginvesteringen in 2024 naar verwachting sterk af, met 7,6 procent j-o-j, en zetten daarmee een flinke rem op de economische groei (zie figuur 3).
Vooral de voorziene nieuwbouwdip is hier debet aan. De vraag naar nieuwbouwhuizen viel afgelopen twee jaar weg door gestegen rentes en dalende prijzen van bestaande koopwoningen. In de twaalf maanden tot en met september zijn mede daardoor slechts 56.000 bouwvergunningen verleend, 20.000 minder dan tijdens de piek eind 2021. Die daling uit zich naar verwachting zo’n één tot twee jaar later, in 2024 dus, in veel minder opgeleverde nieuwbouwwoningen (zie figuur 7). Dat drukt sterk op de woninginvesteringen. Ook voor de verbouw ziet het beeld er niet florissant uit: sinds dit jaar is er bijvoorbeeld minder vraag naar zonnepanelen door het dalen van de energieprijzen en onzekerheid over de salderingsregeling. En doordat er komend jaar naar verwachting minder bestaande huizen worden verkocht, verwachten we ook minder woningrenovaties.
Vanaf medio 2025 verwachten we een lichte opleving van de woninginvesteringen. De vraag naar nieuwbouwwoningen trekt vermoedelijk weer aan nu huizenprijzen opnieuw stijgen. Omdat het bovendien vaak doorstromers zijn die nieuwbouwhuizen kopen, leidt dat ook tot meer verkopen en dus verbouwingen van bestaande koopwoningen. Door de sterke negatieve overloop ligt het gemiddelde niveau van woninginvesteringen in 2025 naar verwachting nog wel 2,9 procent lager dan in 2024.
Overheid wil uitbreiden, maar precieze plannen hangen af van nieuw kabinet
De investeringen en bestedingen van de overheid, samen goed voor zo’n 28 procent van het bbp, blijven de komende jaren naar verwachting sterk groeien. Zo ligt het aantal vacatures in de publieke sector onverminderd hoog (zie figuur 8). Voor de overheidsconsumptie, die voor een groot deel bestaat uit de salarissen van ambtenaren, onderwijs- en zorgpersoneel, gaan we daarom uit van een groei van 2,6 procent in 2024. In 2025 neemt de overheidsconsumptie naar verwachting verder toe, met 1,1 procent. De overheidsinvesteringen, zoals die in (energie-)infrastructuurprojecten, nemen in 2024 naar verwachting met 4,6 procent toe, gevolgd door 5,4 procent in 2025. Deze investeringen worden onder meer gedreven door de verschillende fondsen die kabinetten eerder hebben opgetuigd, waaronder het Nationaal Groeifonds. Dit betekent dat de overheid de komende twee jaar naar verwachting een belangrijke factor voor de economische groei. Maar het is ook een onzekere factor door de recente verkiezingen en onduidelijkheid over een nieuw kabinet.
Belang van netto handel neemt verder af in 2024 en 2025
De bijdrage van de internationale handel aan de Nederlandse economie – in 2022 nog goed voor bijna 12 procent van het bbp – nam afgelopen kwartalen af doordat de export van Nederlandse goederen en diensten sneller afnam dan de importen uit het buitenland. In de komende jaren neemt het belang van de handel met het buitenland naar verwachting verder af: voor 2024 voorzien we een krimp van de export met 0,6 procent en voor de import met 0,1 procent. In 2025 neemt de export bovendien minder snel weer toe dan de import: 2,1 procent tegenover 2,7 procent.
Terwijl vooral Nederlandse huishoudens komende tijd weer meer zullen uitgeven, waarmee ook de import uit het buitenland toeneemt, voorzien we dat er vanuit buitenlandse consumenten en bedrijven namelijk minder vraag is naar goederen en diensten van Nederlandse makelij. Zo verwachten we de komende kwartalen bij belangrijke handelspartners als de Verenigde Staten, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk perioden met stagnatie of krimp van de huishoudconsumptie en/of bedrijfsinvesteringen. Vanaf medio 2024 en in 2025 trekt de economie bij deze handelspartners weer aan, waarmee ook de Nederlandse export weer zal toenemen.
Economie heeft invloed op brede welvaart van Nederlanders
Hoewel brede welvaart uit meer bestaat dan enkel economische factoren, hangen ontwikkelingen in de economie wel degelijk samen met de brede welvaart van Nederlanders. Zo bestaat een deel van de Brede Welvaartindicator (BWI) die RaboResearch met de Universiteit Utrecht heeft ontwikkeld uit dimensies en sub-indicatoren die gerelateerd zijn aan onze macro-economische ramingen (zie ook deze publicatie over de brede welvaart).
Vanuit RaboResearch hebben we voor vijf sub-indicatoren een voorspelling gemaakt voor 2023, 2024 en 2025. Op deze manier kunnen we aangeven hoe onze macro-economische ramingen bijdragen aan de ontwikkeling van de brede welvaart in de komende jaren. De vijf sub-indicatoren zijn (zie box 1 voor een toelichting op de methode):
Samen vormen deze vijf indicatoren 38 procent van de totale score op de BWI (zie figuur 10). Over het verloop van de resterende 62 procent, waaronder indicatoren als veiligheid en maatschappelijke betrokkenheid, kunnen we geen voorspelling doen.
De ontwikkeling van de vijf indicatoren die we op dit moment wel ramen, levert naar verwachting in 2023 een kleine positieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de groei van de BWI. Voor 2024 voorzien we dat de bijdrage van de vijf indicatoren opgeteld uitkomt op 0,0 procentpunt, en voor 2025 weer op een plus van 0,2 procentpunt (zie figuur 11).
De verwachte toename van de werkloosheid heeft de komende jaren een negatief effect op de ontwikkeling van de brede welvaart. Verlies van werk heeft niet alleen een negatieve impact op de huishoudfinanciën, maar kan ook negatieve gevolgen hebben voor het welzijn in bredere zin, bijvoorbeeld via subjectief welzijn (zie bijvoorbeeld Clark, 2018).
Ook het aantal gewerkte uren levert naar verwachting een negatieve bijdrage aan de ontwikkeling van de brede welvaart. Het aantal gewerkte uren, vooral dat van zelfstandigen, neemt komende jaren naar verwachting namelijk toe, na tijdens de coronacrisis te zijn gedaald. Langere werkweken kunnen weliswaar een positieve impuls zijn voor het huishoudinkomen, maar pakt voor de werk-privé-balans juist negatief uit. In de Brede Welvaartindicator draagt een toename in het aantal gewerkte uren via de dimensie werk-privé-balans daarom negatief bij aan de ontwikkeling van de brede welvaart.
Hoewel de verwachte toename in de werkloosheid en het aantal gewerkte uren een rol spelen bij de ontwikkeling van het inkomen van huishoudens, zijn voor de komende jaren vooral de inflatie en de loongroei belangrijk. In 2023 neemt het reële inkomen vermoedelijk af doordat de inflatie hoger ligt dan de loongroei. Maar dit draait naar ons idee om in 2024 en 2025 en we voorzien in die jaren dan ook een positieve bijdrage van de inkomensontwikkeling aan de ontwikkeling van de brede welvaart.
Verder verwachten we dat het aandeel mensen dat tenminste middelbaar opgeleid is in de komende jaren verder zal toenemen. Dit draagt positief bij aan brede welvaart, onder meer omdat een startkwalificatie de werkzekerheid van mensen vergroot (zie bijvoorbeeld deze CPB-studie uit 2017). Tot slot verwacht het CBS dat de levensverwachting van Nederlanders in 2023, 2024 en 2025 toeneemt, wat eveneens bijdraagt aan de ontwikkeling van brede welvaart.
Box 1: Korte toelichting op de raming van de vijf sub-indicatoren van BWI
De Brede Welvaartindicator (BWI) die RaboResearch samen met de Universiteit Utrecht heeft ontwikkeld, heeft als doel om de welvaart van Nederlanders in brede zin te monitoren. De indicator bestaat uit elf dimensies: inkomen, baanzekerheid, persoonlijke ontwikkeling, gezondheid, werk-privébalans, sociale contacten, maatschappelijke betrokkenheid, subjectief welzijn, huisvesting, veiligheid en milieu. Elk van deze dimensies bestaat uit één of meer sub-indicatoren. In totaal zijn er zeventien sub-indicatoren. Vanuit RaboResearch zijn we in staat om een raming te maken voor vijf van deze sub-indicatoren, die samen 38 procent vormen van de totale score op de BWI. Over het verloop van de resterende 62 procent van de BWI kunnen we geen voorspelling doen.
Hieronder beschrijven we de vijf sub-indicatoren waarvoor we een voorspelling geven samen met een uitleg hoe de voorspelling tot stand is gekomen.
De ontwikkeling van het reëel beschikbare inkomen van de sector huishoudens is onderdeel van onze macro-economische raming. Om deze raming om te zetten naar een raming voor de Brede Welvaartindicator, corrigeren we voor de verwachte ontwikkeling van de bevolking op basis van de CBS-prognoses.
De werkloosheid is onderdeel van onze macro-economische raming.
Het aantal gewerkte uren is ook onderdeel van onze macro-economische raming. Het gaat hier om het aantal uren dat een werkende in een gemiddelde werkweek werkt. Voor deze voorspelling schatten we per leeftijdscategorie de arbeidsduur op basis van het aandeel personen dat meer wil werken, de vacaturegraad en het bbp per hoofd van de bevolking. Ook maken we op basis van deze voorspelling een schatting van de ontwikkeling van de arbeidsduur van zelfstandigen.
Het opleidingsniveau is bepaald aan de hand van het aandeel middelbaar en hoger opgeleiden (volgens de definitie van het CBS) in de totale bevolking in de leeftijd van 15 tot 75 jaar. Deze voorspellen we op basis van aan de hand van de Human Capital Index (Barro en Lee, 2021), die weer wordt bepaald aan de hand van de ontwikkeling van onderwijskapitaal. De hoeveelheid onderwijskapitaal wordt berekend door een deflator toe te passen op de onderwijsuitgaven en vervolgens een startkapitaal te berekenen. Daarna tellen we de jaarlijkse onderwijsuitgaven bij het startkapitaal op, waarbij we een vaste afschrijvingsvoet toepassen op de reeds bestaande hoeveelheid onderwijskapitaal (zie Boonstra et al., 2022).
Voor de levensverwachting gebruiken we de historische CBS-data over levensverwachting en de bevolkingsprognoses van het CBS.
Onzekerheden
Onze economische ramingen zijn uiteraard omgeven door onzekerheden. Er zijn risico’s die we niet kennen, zoals een toekomstige oorlog of pandemie, en risico’s die we wel kennen. Een voorbeeld van die laatste categorie is de wisseling van de wacht in Den Haag. Een nieuw kabinet kan besluiten om meer of minder te investeren en uit te geven dan nu voorzien. Ook dossiers als netcongestie, verduurzaming en de stikstofproblematiek kunnen door een nieuw kabinet sneller of minder snel worden aangepakt dan voorzien, wat invloed kan hebben op onder meer bedrijfs- en woninginvesteringen.
Een andere onzekere factor is het aantal (gedwongen) bedrijfssluiting. Op dit moment is dat nog gering: in het derde kwartaal hield 1,3 procent van de Nederlandse bedrijven op te bestaan, tegenover gemiddeld 1,6 procent per kwartaal in de vijf jaar vóór de pandemie. We verwachten dat het aantal bedrijfsopheffingen komende jaren verder normaliseert. Mochten daarentegen veel meer bedrijven over de kop gaan dan nu voorzien, dan raakt dat de bedrijfsinvesteringen. Een sterke stijging van het aantal bedrijfssluitingen heeft ook invloed op de werkloosheid, de huishoudfinanciën en dus de uitgaven van consumenten. Tot slot zijn de oorlog in Oekraïne en die tussen Israël en Hamas een onzekere factor, met potentieel ingrijpende gevolgen – ook voor de Nederlandse economie.