Onderzoek
Blik op de wereld: recessie in de VS is tijdelijk, maar trage groei in Duitsland is structureel
Wij verwachten dat de wereldeconomie in 2020 en 2021 de laagste groei zal zien sinds de financiële crisis. Dit komt vooral doordat de wereldeconomie tegen haar capaciteitsgrenzen aanloopt en de industriële activiteit en wereldhandel verder vertragen.
In het kort
Mondiale economie staat op de tocht
Voor zowel 2020 als 2021 gaan wij uit van een mondiale bbp-groei van 2,9 procent. Dit is de traagste groei sinds de financiële crisis. Deze mondiale economische zwakte wordt breed gedragen, al springt de ene economie er wat negatiever uit dan de andere (zie tabel 1 en figuur 1). Wij gaan er vanuit dat de grote centrale banken in deze verslechterende economische omgeving besluiten om de rentes in de loop van 2020 verder te verlagen (zie ook het hoofdstuk Rente & valuta). Ondanks de impopulariteit van negatieve rentes, denken wij niet dat de eurozone daarop een uitzondering zal zijn.
De voornaamste verklaring voor de lagere groeiprognoses is een verdere verzwakking van de wereldhandel en industriële activiteit. De wereldhandelsgroei is op 12-maandsbasis bijna negatief (zie figuur 2). De laatste keer dat dit het geval was, is bijna tien jaar geleden, in april 2010.
Het beeld van een zwakkere wereldhandel en lagere industriële activiteit wordt ondersteund door de ontwikkeling van diverse sentimentsindicatoren, zoals de mondiale inkoopmanagersindices (PMI’s). Ondanks een recente verbetering ontwikkelt de PMI voor de industrie zich relatief zwak (zie figuur 3). De verminderde activiteiten in de meeste economieën zijn duidelijk gerelateerd aan een omslag van de conjunctuurcyclus, aangezien de zogenoemde output gap (het verschil tussen de huidige en potentiële bbp-groei) in veel gevallen al (bijna) gesloten is (zie figuur 4). In de VS ligt het huidige bbp momenteel zelfs 2 procent boven het potentiële niveau. Voor de meeste economieën is er dus weinig of geen ruimte om snel te groeien door onbenutte capaciteit in gebruik te nemen.
Handelsoorlog zorgt voor blijvende hoofdpijn
Een andere oorzaak voor de verslechterde vooruitzichten is de handelsoorlog tussen de VS en China. Hoewel de economische verliezen van een verdere escalatie vooral neerslaan bij deze landen, hebben ook landen die niet direct betrokken zijn bij dit conflict hier last van.
De ontwikkelingen sinds het begin van de handelsoorlog zijn in lijn met onze vaak herhaalde visie dat de handelsoorlog een langdurig conflict is op verschillende fronten (zie bijvoorbeeld hier en hier). Op korte termijn is een zogenoemde ‘mini-deal’ of ‘fase 1-deal’ het best haalbare. Deze deal zou de opmaat moeten vormen voor een breder akkoord waarin afspraken worden gemaakt over onder meer het borgen van intellectuele eigendomsrechten, de afbouw van overheidssubsidies aan Chinese staatsbedrijven, het tegengaan van valutamanipulatie en een oplossing voor de huidige usance in China die buitenlandse bedrijven verplicht tot het overdragen van technologieën als zij zaken willen doen in China. Als blijk van goede wil zou China in de fase 1-deal bereid zijn meer landbouwproducten uit de VS te kopen in ruil voor uitstel van hogere Amerikaanse importtarieven die nog steeds op de planning staan (zie figuur 5).
Naast uitstel van tarieven wil China ook dat reeds ingevoerde tarieven worden teruggedraaid. Volgens China kunnen onderhandelingen alleen op een gelijkwaardig niveau tot een succesvolle uitkomst leiden. De VS wil hier waarschijnlijk geen gehoor aan geven, vooral om druk op de ketel te houden. Zelfs al zal er een fase 1-deal komen, dan verwachten we niet dat beide partijen in staat zijn om ook tot een overkoepelende deal te komen. In een breder akkoord zal de VS namelijk willen aansturen op een zogenoemd afdwingingsmechanisme om ervoor te zorgen dat China de afspraken ook daadwerkelijk naleeft. China zit er echter niet op te wachten om onder druk van een buitenlandse mogendheid zijn economische model en nationale wet- en regelgeving aan te passen. Kortom: de spanningen tussen de beide economische grootmachten zullen ons inziens nog lang voortduren en daarmee blijven zorgen voor onzekerheid en verslechterde economische vooruitzichten wereldwijd.
Is een griepgolf aanstaande voor de grootste economieën?
In veel economieën zien we de conjuncturele zwakte aanhouden of toenemen. Hieronder bespreken we de ontwikkelingen in de vier grootste economieën.
Duitsland: de zieke man van Europa
Met een bbp-groei van 0,1 procent in het derde kwartaal (k-o-k) van dit jaar is de Duitse economie ternauwernood aan een recessie ontsnapt en presteert het land momenteel niet veel beter dan Italië (zie ook: De twee gezichten van de eurozone). Deze economische zwakte komt vooral door problemen in de autosector bij onze Oosterburen: sinds begin 2018 is de productie van Duitse motorvoertuigen met bijna 20 procent gedaald (zie figuur 6). Aangezien de autosector goed is voor 5 procent van het Duitse bbp en werkgelegenheid biedt aan ruwweg één miljoen mensen, tikt de forse vraaguitval in de auto-industrie ook macro-economisch vrij hard aan.
De zwakte in de Duitse auto-industrie is vooral veroorzaakt door problemen om te voldoen aan nieuwe Europese emissiestandaarden en door een sterke vraaguitval uit China. De Chinese vraaguitval zelf is ook te relateren aan nieuwe lokale emissiestandaarden. Zoals Van Harn (2019) laat zien, is Duitsland deze eeuw namelijk veel sterker afhankelijk geworden van export, in het bijzonder de export naar China. In 2000 bedroeg het aandeel van export naar China nog 2 procent, maar dit is gestegen naar 7 procent in 2019. Vooruitkijkend belooft de inkoopmanagersindex voor de Duitse industrie nog weinig goeds en is een afkalvende economische activiteit in de industrie iets waar we serieus rekening mee moeten houden (zie figuur 7). Daarnaast hangt de de dreiging van hogere Amerikaanse importtarieven op Europese auto’s nog steeds als een zwaard van Damocles boven de auto-industrie.
Chinese economie heeft ook griep te pakken
Niet alleen de dalende Chinese import van Duitse auto’s, maar ook de zwakke import in algemene zin is een indicatie dat de Chinese economie momenteel moeizaam draait. Vergeleken met 2018 is de groei van de import vrijwel onafgebroken negatief geweest. Vooral de negatieve importgroei uit de VS springt eruit, wat direct te relateren is aan de handelsspanningen (zie figuur 8).
Deze groeivertraging kent verschillende oorzaken, is gedeeltelijk structureel en wordt minder gecompenseerd door grootschalige overheids- en monetaire stimulering vergeleken met vorige periodes (zie Every en Giesbergen, 2019). Wij zijn dan ook sceptisch over het vermogen van China om de wereldeconomie opnieuw een flinke groei-impuls te geven, zoals in 2010 en 2016.
Japan blijft bedlegerig door btw-verhoging
De relatief sterke Japanse groei van 2019 zal geen vervolg krijgen in 2020. Dit heeft vooral te maken met de langverwachte verhoging van het btw-tarief van 8 procent naar 10 procent per 1 oktober 2019. De vorige keer dat dit gebeurde was in april 2014 (van 5 procent naar 8 procent). Toen belandde de Japanse economie in een recessie. Hoewel de overheid dit keer zorgt voor flankerend beleid om de schadelijke effecten zoveel mogelijk te beperken, zal de verhoging in onze optiek per saldo nog een negatieve impact hebben.
Verenigde Staten heeft ‘tremendous stamina’
De economische groei in de VS laat weinig signalen zien van verslapping. Toch zijn ook in het Amerikaanse economische bastion haarscheuren te ontdekken. De ISM inkoopmanagersindex voor de industrie ligt onder de 50, wat duidt op een verdere verslechtering. Daarnaast neemt de vacaturegraad sterk af, wat in het verleden vaak een voorbode was voor recessies (zie figuur 9). Daarom houden wij vast aan onze eerdere voorspelling dat de VS in 2020 een lichte recessie zal meemaken.
Europa heeft minder goede conditie dan de VS
In tegenstelling tot de VS verwachten we voor de eurozone op korte termijn geen recessie (zie De Groot en Van Geffen, 2019). Het structurele groeipotentieel van Duitsland en Nederland is echter wel lager dan dat van de VS. De structurele economische groei is de mate waarin de productiecapaciteit van een economie toeneemt. Dit wordt bepaald door de groei van drie factoren: kapitaal (bijvoorbeeld machines, infrastructuur, computers en fabrieken), arbeid (gewerkte uren) en de zogenoemde totale factorproductiviteit (TFP) (zie figuur 10). TFP meet vooral hoe productief kapitaal en arbeid worden gebruikt en is daarmee een indicator voor de stand van de technologie (in de breedste zin van het woord).
Amerikaanse economie heeft hogere structurele groei dan Nederland en Duitsland
Uit onze berekeningen blijkt dat de VS op middellange tot lange termijn waarschijnlijk harder kan groeien dan Nederland en Duitsland (zie tabel 2). Dit komt voor een groot deel vanwege de effecten van de vergrijzing en een lagere verwachte bijdrage van de groei van de hoeveelheid kapitaal per uur. De vergrijzing zou vooral in Duitsland een sterke wissel trekken op het toekomstige groeivermogen: het effect loopt op naar -0,7 tot -0,8 procentpunt per jaar aan het eind van het volgende decennium (zie figuur 11).[1] Hiermee zou de totale Duitse economische groei in die periode op jaarbasis niet hoger uit kunnen komen dan op 0,4 tot 0,6 procent.
[1] Dit is een conservatieve schatting, waarbij we uitgaan van een toenemende arbeidsparticipatie, een constant aantal gewerkte uren per werkzame persoon (terwijl sprake is van een forse daling dit decennium) en aanhoudend lage werkloosheid.
Verhogen productiviteitsgroei
De Amerikaanse groei is na de crisis vooral hoger geweest door een gunstige werkgelegenheidsgroei. Maar de productiviteitsgroei loopt wel terug. Tussen 2011 en 2017 bedroeg de arbeidsproductiviteitsgroei gemiddeld per jaar namelijk 0,5 procent vergeleken met de 2,2 procent in de periode 2000-2010. Veel sectoren hebben hierdoor behoorlijk moeten inboeten op hun enorme productiviteitsvoorsprong ten opzichte van het buitenland (zie figuur 12).
Van de 36 onderzochte sectoren wereldwijd behoort de VS in liefst 16 sectoren nog steeds tot de mondiale top. Maar overheidsbeleid gericht op onderwijs, innovatie en ondernemerschap kan zorgen voor een hogere structurele groei van de arbeidsproductiviteit (zie Erken, Marey en Van Es, 2019). Dat is ook waar voor andere landen, waaronder Duitsland en Nederland, die hun productiviteitsgroei kunnen verhogen door vergelijkbare investeringen.
Uit onze recente analyses blijkt dat een investeringspakket van 150 miljard euro voor de Duitse economie cumulatief tot 5,5 procent extra groei kan leiden tot en met 2030. Voor de Nederlandse economie geldt dat de economische groei in die periode door een impuls van 50 miljard euro ongeveer een procentpunt hoger ligt. Daarmee zou de Nederlandse economie cumulatief 78 miljard euro groter zijn dan in een scenario zonder een dergelijk investeringspakket.