Onderzoek
Brede Welvaart in Brainport: naar een duurzame vitale economische regio
De Brainport doet er goed aan een brede welvaartsagenda te ontwikkelen. Om de economische vitaliteit de komende jaren te borgen is namelijk ook aandacht nodig voor de welvaart in de regio in brede zin.
In het kort
Samenvatting
De Brainport doet er goed aan een brede welvaartsagenda te ontwikkelen. Om de economische vitaliteit ook de komende jaren te borgen, is behalve voor de groeipotentie van het innovatieve cluster aandacht nodig voor de welvaart in de regio in brede zin. Het gaat er daarbij om of mensen een goede baan hebben en voldoende inkomen kunnen genereren. Maar óók om niet-materiele zaken als onderwijs, gezondheid, veiligheid, sociale contacten, en milieukwaliteit. Het is daarbij heel belangrijk of mensen tevreden zijn met hun leven en hun woonsituatie. Kortom: het gaat om meer dan het bruto regionaal product dat de regio genereert. In deze studie laten we zien dat innovatieprocessen meer dan ooit regionaal gebonden, netwerk-georiënteerd en gericht op duurzame verdienmodellen zijn. Voor mensen en bedrijven is de kwaliteit van het regionale vestigingsklimaat dus een cruciale factor. En juist op een aantal dimensies van brede welvaart zien we de Brainport achterblijven. Uit onze studie volgt dat:
- Mensen in de Brainport zijn relatief ontevreden met hun leven. Op subjectief welzijn scoort de regio (vooral de stad Eindhoven) fors slechter dan het Nederlandse gemiddelde of de grote steden. Eindhovenaren geven gemiddeld een 7,0 voor geluk en een 6,7 voor tevredenheid met hun leven (landelijk liggen deze cijfers op 7,2 en 7,1). Relatief veel van hen geven een 5 of 6 voor tevredenheid en maar liefst één op de vijf mensen geeft een onvoldoende. Hoe goed de regio dus ook in economische zin presteert, we zien dit niet terug in een groter geluk.
- Ook de woontevredenheid heeft aandacht nodig. Daarin kent de regio een forse daling de laatste jaren. Het grote woningtekort en de daaraan gekoppelde hoge huur- en koopprijzen betekenen voor veel mensen dat zij niet de keuzes kunnen maken die ze willen. Daardoor zijn veel minder mensen tevreden met hun woning dan vijf jaar geleden.
- We zien dat de welvaart van de bedrijven niet per se zichtbaar is in een gemiddeld hoog inkomen. In Eindhoven zijn de inkomens lager dan het Nederlandse gemiddelde, terwijl die in Zuidoost-Brabant als geheel wel hoger zijn dan landelijk. Relatief weinig Eindhovenaren geven dan ook aan voldoende inkomen te genereren. Ook valt op dat de inkomens in de stad minder goed zijn verdeeld en hier relatief veel mensen en kinderen onder de lage-inkomensgrens leven.
- Tenslotte valt op dat in de Brainport minder mensen aangeven een opleiding, training of cursus te volgen en daarmee aan hun vaardigheden te werken. Juist in de Brainport is het onderhouden van kennis en competenties belangrijk, maar dit gebeurt dus selectief.
- Kortom: om de Brainport vitaal te houden is het zaak om de onvrede en sluimerende tweedeling (in inkomen en opleiding) in een brede welvaartsagenda te vertalen. Werken aan een sterke economische en vitale regio vraagt om een integrale kijk op brede welvaart waarbij er voor wordt gezorgd dat een toename van welvaart in één dimensie niet koste gaat van een afname van welvaart in een andere dimensie. Het mes van de brede welvaart snijdt hierbij aan twee kanten. Niet alleen is het vergroten van de algehele brede welvaart nastrevenswaardig op zichzelf, het zorgt er bovendien voor dat de Brainport aantrekkelijk blijft voor kenniswerkers om te leven, te werken en daarmee een bijdrage te leveren aan de groei van de Brainport.
Aanleiding
De Brainport is een bijzondere regio en als hightech-regio economisch zeer succesvol. Maar zij is vooral ook bijzonder omdat de regio in staat was om na zware economische tegenwind weer opnieuw de wind in de zeilen te krijgen en zichzelf opnieuw uit te vinden (Raspe, 2017, p. 80 e.v.). Kort samengevat liggen er vier factoren aan dit succes ten grondslag: het cluster van samenwerkende kennisintensieve bedrijven, de kennisinfrastructuur in de regio, de dynamiek in ondernemerschap, en tenslotte de proactieve rol van de overheid. Over deze laatste: de tripel helix samenwerking tussen overheid, bedrijven en kennisinstellingen in de Brainport is uniek en de langdurige strategische samenwerking heeft het verschil gemaakt.
De afgelopen jaren werd ook duidelijk dat de Brainport zich op bepaalde aspecten nog verder moest ontwikkelen. Het gaat hier om het investeren in stedelijke voorzieningen en leefbaarheid. De regio is eigenlijk ‘te weinig stad voor de economie die ze is.’[1] Met de Brainport Actieagenda[2] is het nodige in gang gezet.
Hoewel de regio volop in beweging is, is het ook tijd om nieuwe strategische richtingen voor de Brainport te verkennen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de Brainport-regio ook de komende jaren een sterke economische en vitale regio blijft? Met die vraag in het hoofd organiseerde Rabobank Eindoven op 2 september 2019 samen met het Stichtingsbestuur van de Brainport een Diner Pensant. Deze notitie is de uitwerking van de presentatie die Otto Raspe daar namens de Rabobank gaf.
[1] Presentatie Otto Raspe bij Brainport Bestuur 15 maart 2018. Zie bijlage voor een voorbeeld van achterblijvende stedelijke voorzieningen vergeleken met de G4.
Conclusie
We moeten werken aan een brede welvaartsagenda voor de Brainport. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: door in te zetten op brede welvaart vergroten we niet alleen de algehele welvaart van de mensen in de Brainport, maar versterken we ook nog eens de concurrentiepositie van bedrijven die vanuit de Brainport opereren.
Concurrentievoordeel in een steeds veranderende wereld
Het beantwoorden van de vraag ‘hoe we de Brainport-regio vitaal en krachtig houden’ begint met de constatering dat onze economie de afgelopen decennia belangrijke transities heeft doorgemaakt. We waren getuige van een aantal fundamentele veranderingen in het fundament waaraan bedrijven concurrentievoordelen konden ontlenen.[3]
Van scale naar scope naar expertise
In de periode van de jaren zeventig tot en met de jaren negentig verschoof het concurrentiemodel van bedrijven van een model waarin massaproductie dominant was en de productie van sterk gestandaardiseerde goederen centraal stond naar een model waarin diversificatie en de individualisering van producten centraal kwamen te staan: de transitie van economies of scale naar economies of scope. Het betekende vooral dat het niet alleen maar ging om lage kosten per eenheid product, maar steeds meer om flexibelere, meer modulaire en veel klantgerichtere productie. De gemiddelde kosten van de productie namen af naarmate het aantal verschillende producten dat werd gefabriceerd, toenam.
Fundamenteel bij deze transitie was ook dat innovatie steeds centraler kwam te staan, omdat levenscycli van producten korter werden en de bedrijfsomgeving onzekerder. Het halen van kennis bij andere bedrijven, uit andere bedrijfstakken, werd steeds belangrijker.
Door de opkomst van de zakelijke en kennisintensieve dienstverlening en informatie- en communicatietechnologie (ICT) is de economie opgeschoven van een op fysieke grondstoffen georiënteerde basis naar een niet-materiële basis, namelijk kennis. Het belang van zogenoemde economies of expertise nam sterk toe. Optimaliseren van de kennisstromen binnen de netwerken waarin bedrijven, zowel productie- als dienstenbedrijven, actief waren maakte het verschil om concurrerend te blijven.
In de Brainport zagen we deze transities terug. Door Philips was Eindhoven weliswaar een company town, maar de regio was ook in haar geheel in staat zich door te ontwikkelen tot een cluster van bedrijven met een sterk R&D-profiel. Zuidoost-Noord-Brabant is daarmee gegroeid tot een Brainport van internationale betekenis. Deze Brainport ontsproot uit de sterke hightechspecialisatie en bestaat tegenwoordig uit een cluster van gerelateerde kennisintensieve bedrijven met verschillende deelspecialisaties: bijvoorbeeld mechatronica, robotica en advanced materials (Raspe et al., 2017). Diversificatieprocessen en de opkomst van nieuwe technologieën bij bedrijven maakten de regio ook diverser en kennisintensiever.
Economies of agglomeration
In een recentere fase zagen we het grotere belang van economies of agglomeration (periode rond 2000).[4] Nu speelt locatie al decennialang een grote rol bij bedrijfsprocessen. Maar in deze fase kwam nadrukkelijk naar voren dat de locatie van een bedrijf extra voordelen bood omdat de eerdergenoemde principes (economies of scale, scope en expertise) ín de regio werden gecombineerd: de nabijheid van andere bedrijven versterkte het samenspel tussen deze drie. Bedrijven haalden voordelen uit de schaal en diversiteit van hun omgeving, waarbij kennisspilovers steeds centraler kwamen te staan. Juist omdat bedrijven steeds afhankelijker zijn geworden van noodzakelijke inputs die ze van elders nodig hebben: bijvoorbeeld halffabricaten, deelproducten, arbeid en kennis. We zagen dat terug in steeds groter wordende verschillen in economische groei tussen regio’s. De clustering van innovatieve banen, met de multiplier vanuit deze banen op de rest van de regionale economie, leidt er in de woorden van Moretti (2012) toe dat: ‘The rising tide lifts all boats, at least all boats that are in the same city’. Locatie is cruciaal geworden. Moretti stelt zelfs dat: 'Your salary depends more on where you live than your résumé'. Om maar aan te geven dat het ook voor arbeidskrachten erg belangrijk is om in de goede regionale arbeidsmarkten te participeren.
Het accent is voor bedrijven dus verschoven van het primair versterken van bedrijfsinterne processen, waaruit in het verleden de voornaamste concurrentievoordelen werden behaald, naar óók bedrijfsexterne processen (Kogut, 2000). Innovatie verschoof daarmee nog nadrukkelijker van een intern proces naar een interactief extern proces.
Dé uitdaging voor bedrijven was dat ze hun bedrijfsinterne processen zo goed mogelijk lieten aansluiten op wat er zich in hun omgeving afspeelde, maar vooral óók op een omgeving waarin steeds nieuwe kennis en technologie werd ontwikkeld en waarin instituties veranderden. Er is sprake van regionale innovatiesystemen: allerlei actoren die in elkaars nabijheid samenwerken aan innovatie. In de Brainport zagen we dat bijvoorbeeld in de verandering van een gesloten naar een open innovatiesysteem, waarbij bedrijven samenwerken. Kenmerkend is de High Tech Campus, die transformeerde van R&D-centrum van Philips naar een locatie waar tegenwoordig meer dan 125 bedrijven zitten (Raspe et al., 2017).
Met het accent op het belang van de regio, de locatie, gold tegelijkertijd dat de economie veel internationaler en mondialer werd (en daar meer en meer van afhankelijk is geworden). Internationale netwerken waren daarin cruciaal. Het is goed om te benadrukken dat het belang van de regio dus niet zozeer ging om het geïsoleerd beschouwen van een subsegment van de economie, de regio, maar meer om het benadrukken dat regio’s de cruciale elementen voor het functioneren en presteren van bedrijven bevatten (goede arbeid, clusters van samenwerkende bedrijven, kennis- en fysieke infrastructuren) én tegelijkertijd de focuspunten in internationale stromen van handel, kennis, arbeid en investeringen waren. Bedrijven profiteerden bij economies of agglomeration van local buzz and global pipelines. De economie is als een gonzende bijenkorf van economische activiteiten, met cruciale netwerkverbindingen.[5]
What’s next? Economies of sustainability
Grote vraag nu is waar de volgende transitie uit bestaat. Er bestaan duidelijke aanwijzingen dat duurzaamheid hierbij een grote rol gaat spelen. Economies of sustainability benadrukken dat grote afhankelijkheid van energie en schaarse grondstoffen bedrijven kwetsbaar maakt. Er wordt bovendien duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe de economie het milieu kan uitputten.
Op meer manieren werken economies of sustainability door in het concurrentiemodel van bedrijven. Ten eerste verlangen consumenten (en natuurlijk ook de overheid) steeds meer van bedrijven dat ze duurzaam produceren en hun CO2-footprint reduceren. Bedrijven hebben hierdoor nadrukkelijk een prikkel om te innoveren op het snijvlak van ‘vergroenen en verdienen’. Hoewel er nog veel onduidelijk is over de vraag of vergroening ook bijdraagt aan bijvoorbeeld hogere groei of productiviteit, blijkt steeds vaker dat bedrijven die aan eco-innovaties doen ook in financieel opzicht beter presteren (Alkemade et al., 2016; Van der Voorden & Raspe, 2016). En los van de onzekere opbrengsten van een inzet op duurzaamheid op korte termijn vormt duurzaamheid waarschijnlijk de minst risicovolle investering voor concurrentievoordeel op langere termijn (Henderson, 2015).
Niet alleen is duurzaamheid van belang vanuit consumenten en overheden aan de vraagzijde van de economie, maar ook aan de aanbodzijde. Recente literatuur laat zien dat regio’s met een betere leefomgeving (schone lucht, weinig congestie) en met hoogwaardige voorzieningen economisch beter presteren (Raspe et al., 2017). Deze regio’s zijn attractief voor een van de belangrijkste innovatieve inputs voor bedrijven: een hoogwaardig menselijk kapitaal, oftewel vaardige/kundige mensen die bovendien gelukkig en tevreden zijn en prettig wonen. Zuinig zijn op de directe dagelijkse leefomgeving is voor bedrijven belangrijk; ‘hier en nu’, maar ook voor de toekomst (CBS, 2018).
Innovatie: regionaal gebonden, netwerk-georiënteerd en gericht op duurzame verdienmodellen
De verschuivingen binnen het basismodel van de economie betekenen niet dat de economies of scale en de economies of scope tegenwoordig geen rol meer spelen binnen de economie, maar wel dat hun relatieve betekenis is afgenomen. Bovendien gebeuren de transities niet alleen na elkaar maar in de laatste jaren ook meer naast elkaar: denk aan een nieuwe golf van economies of expertise door de data-revolutie. De vijf transities, van economies of scale, naar scope, naar expertise, naar agglomeration en tenslotte naar sustainability, leiden dus tot een economie die veel meer vanuit principes van kennis, geografische locatie (agglomeratie) en duurzaamheid is ingericht, als wel die het belang van mensen en regio’s benadrukt, met haar sterke kwaliteiten in het vestigingsklimaat én de netwerkpositie.
Kortom, de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving of het vestigingsklimaat is een belangrijke factor voor de economie geworden en de regio vormt daarbinnen een cruciale entiteit (Aalders et al., 2019, Raspe & Stam, 2019). We zien dat daarmee de kwaliteit van het regionale vestigingsmilieu steeds vaker de locatiekeuze van mensen en bedrijven beïnvloedt. Innovatieprocessen zijn daarmee meer dan ooit regionaal gebonden, netwerk-georiënteerd en gericht op duurzame verdienmodellen. Figuur 1 vat deze transities samen.
[3] Deze paragraaf is gebaseerd op Raspe (2019).
[4] Zie Raspe (2019) voor een beschrijving van de mechanismen achter agglomeratievoordelen: sharing, matching, learning.
[5] Zie ook https://jamdots.nl/custom/Waar-gedijt-innovatie/
Conclusie
De Brainport is goed gepositioneerd in de ‘nieuwe economie’ waarin principes van kennis, geografische locatie (agglomeratie) en duurzaamheid structurerend zijn, als wel die het belang van mensen en regio’s benadrukt, met haar sterke kwaliteiten in het vestigingsklimaat én de netwerkpositie. Maar dit brengt wel nieuwe opgaven met zich mee.
De sleutel tot goede bedrijfsprestaties ligt ook in de toekomst bij goed management
Los van de vraag in welke precieze vorm en met welke snelheid de transitie naar duurzaamheid daadwerkelijk doorzet, moeten de interne processen van bedrijven aansluiting weten te vinden op de ontwikkelingen die zich afspelen in hun omgeving. Figuur 2 geeft dit weer. Het gaat om het koppelen van interne bedrijfsprocessen aan externe factoren als nieuwe technologieën die op bedrijven afkomen, veranderingen binnen het bedrijfsklimaat zoals nieuwe milieu- en klimaatwetgeving waarmee bedrijven worden geconfronteerd en het aantrekken van menselijk kapitaal op een alsmaar krapper wordende arbeidsmarkt. Daarmee vormt het samenspel van externe omgevingsfactoren en interne bedrijfsprocessen de prestaties van regionale bedrijvigheid. Bedrijven staan met andere woorden voor de opgave om na eerder economies of scale, scope en expertise, nu ook economies of sustainability met hun bedrijfsprocessen te verweven.
Concreet betekent dit onder andere dat bedrijven hun managementpraktijken op orde moeten hebben. Om de managementkwaliteit van Nederlandse bedrijven te meten heeft RaboResearch gebruik gemaakt van de World Management Survey: een onderzoeksmethode waarbij de managementpraktijken van bedrijven worden gescoord op vier dimensies: operationeel management, doelenmanagement, prestatiemanagement en personeelsmanagement. Tabel 1 toont deze managementdimensies. Onze steekproef bestaat uit 450 bedrijven opererend in de industriesector. Belangrijkste conclusie luidt dat er aanzienlijke verschillen in managementkwaliteit bestaan tussen Nederlandse bedrijven (Dieteren et al., 2018). Dit is van belang, niet alleen omdat managementkwaliteit samenhangt met financiële bedrijfsprestaties (Dieteren et al., 2018), maar bijvoorbeeld ook met energiezuinigheid (Bloom et al., 2010) en een gezonde werk/privé-balans bij werknemers (Bloom et al., 2012).
Regionale verschillen in managementkwaliteit
Los van de constatering dat bedrijven verschillen in managementkwaliteit zien we hierin ook regionale verschillen (Sander et al., 2019). Figuur 3 geeft dit weer. De kwaliteit van management in Zuid-Nederland is hoger dan die in andere delen van het land. Vooral ten opzichte van Noord-Nederland is het verschil aanzienlijk: als een gemiddeld bedrijf in Noord-Nederland zijn management verbetert naar het niveau van een gemiddeld bedrijf in Zuid-Nederland, gaat dit samen met 4 procent meer omzet per werknemer en 6 procent meer winst.
Brainport onderscheidt zich door goed management
We vinden dat industriebedrijven in het zuiden van het land significant betere managementpraktijken hebben dan bedrijven in andere regio’s. Vooral de provincie Noord-Brabant, en in het bijzonder de regio Brainport Eindhoven, doen het erg goed. Regio’s in het westen en noorden van het land scoren aanmerkelijk slechter.
Het is belangrijk om op te merken dat de regionale dimensie van ‘goed management’ niet alleen een samenstellingseffect betreft; de over-/ondervertegenwoordiging van bepaalde typen bedrijven (bijvoorbeeld grote bedrijven) die beter of slechter worden gemanaged en zo de totaalscore beïnvloeden. We vinden dat de regionale verspreiding van kennis over goed management een belangrijke rol speelt. Bedrijven met goed management trekken andere bedrijven in hun nabijheid mee in het verbeteren van hun management (Bloom et al., 2019). Met andere woorden, bedrijven leren van elkaar (Sander et al., 2019). Ook universiteiten zijn hierbij belangrijk: bedrijven kunnen baat hebben van de kennis over management die hier wordt gegenereerd en van de managers in spe die hier worden opgeleid. Ook hier is de Brainport Eindhoven een goed voorbeeld van een regio waarin bedrijfsleven en universiteiten op die manier van elkaars aanwezigheid profiteren: door nauw samen te werken en kennis uit te wisselen, kunnen alle deelnemende partijen profiteren. Kortom: er zijn duidelijk kennisspilovers van managementkwaliteit in het regionale ecosysteem (Sander, 2019).
Inzoomen op regionale verschillen
Door in te gaan op de vier individuele managementdimensies uit tabel 1 kunnen we ons een beter beeld vormen van de oorsprong van regionale verschillen. Figuur 5 laat de regionale verschillen op operationeel management, doelenmanagement, prestatiemanagement en personeelsmanagement zien.
Binnen Nederland bestaan er de grootste verschillen op het gebied van operationeel management en prestatiemanagement. In doelenmanagement en personeelsmanagement zijn de verschillen kleiner. Deels komt dit doordat Nederlandse bedrijven op deze laatste twee dimensies sowieso relatief laag scoren.
Figuur 5 laat ook zien dat bedrijven in Zuid-Nederland vooral excelleren in operationeel management, terwijl bedrijven in West-Nederland –met in het bijzonder de Randstad– relatief slecht scoren op doelenmanagement. Met andere woorden, bedrijven in Zuid-Nederland zijn goed in het optimaal inrichten van het productieproces en het minimaliseren van verspilling, terwijl bedrijven in de Randstad onder andere een betere balans tussen financiële en niet-financiële doelen zouden kunnen zoeken.
De Brainport excelleert, maar heeft opgave in doelenmanagement
We constateerden al dat de Brainport in het algemeen excelleert in managementkwaliteit. Noemenswaardig is dat ze het vergeleken met de andere regio’s ook goed doet in personeelsmanagement; investeren in en koesteren van talenten binnen de organisatie, en de continue aandacht om talenten aan te trekken. Hoewel de Brainport het op deze dimensie van management goed doet, blijkt dit dat hier vergeleken met internationale scores nog wel veel te winnen is. Er is dus wel degelijk een opgave om de bedrijven op het gebied van personeelsmanagement verder te laten ontwikkelen.
Maar vooral in doelenmanagement is nog veel te winnen. Het gaat hier om de optimale balans tussen financiële en niet-financiële doelstellingen, en de samenhang tussen korte- en langetermijndoelen. Bij de beschrijving van de grote transities in de economie zagen we al dat deze aspecten vooral te maken hebben met het ontwikkelen van duurzame bedrijfsmodellen en de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving in de regio. Het gaat in het concurrentiemodel van bedrijven niet alleen om het ‘hier en nu’, maar ook over het ‘later’ (CBS, 2019). En eigenlijk gaat het hier over een breed welvaartsperspectief: economische, ecologische en sociale dimensies in onderlinge samenhang, waarin het bedrijf in zijn omgeving functioneert. We gaan in de volgende paragraaf op deze brede welvaart in.
Conclusie
De bedrijven in de Brainport onderscheiden zich door goede managementkwaliteiten. De opgave is om de kwaliteit van management meer te richten op een breed welvaartsperspectief.
Brede welvaart in de regio
Brede welvaart is de term die wordt gebruikt om te duiden ‘wat voor mensen van waarde is’. Het komt voort uit de wens om verder te kijken dan het bruto binnenlands product (bbp), of in het geval van de regio het bruto regionaal product (Raspe e.a. 2019b). Bbp is maar een beperkt kompas om op te koersen voor het vergroten van onze welvaart. Veel van wat voor mensen van waarde is, wordt namelijk niet in het bbp per hoofd gevat. Te denken valt aan gezondheid, opleiding, veiligheid, tevredenheid.
Samen met de Universiteit van Utrecht heeft de Rabobank daarom de Brede Welvaartsindicator (BWI) ontwikkeld (Badir et al., 2016, Aalders et al., 2019﴿. In tegenstelling tot het bbp houdt de Brede Welvaartsindicator (BWI) wel rekening met de verschillende aspecten die samen onze welvaart vormen. De BWI is een integrale welvaartsmaatstaf waarin elf belangrijke welvaartsdimensies worden samengebracht. Figuur 6 zet de verschillende dimensies van de BWI uiteen.
Voor het vergroten van onze welvaart is het van belang niet eenzijdig naar een van de welvaartsdimensies te kijken, maar deze integraal te benaderen ﴾Van Bavel et al., 2019﴿. Door de elf dimensies in één indicator samen te brengen legt de BWI niet de nadruk op één specifiek aspect van onze welvaart, maar benadrukt zij de samenhang en mogelijke uitruilen tussen de dimensies. De BWI biedt daarmee handvatten om na te gaan of welvaartsvergroting langs één dimensie niet ten koste gaat van welvaartsvermindering langs andere dimensies.
Doorgaans wordt welvaart, inclusief brede welvaart, gemeten voor landen. Zelden wordt gekeken hoe brede welvaart er binnen landen, regionaal, voorstaat ﴾Raspe & Stam, 2019﴿. En dat terwijl de welvaart van mensen doorgaans vooral mogelijk wordt gemaakt door de omstandigheden in hun directe leefomgeving. Of mensen een baan kunnen vinden, in veiligheid leven of bevredigende sociale relaties met anderen weten te onderhouden, wordt voor een belangrijk deel bepaald door waar ze wonen, werken en leven. Iemand die bijvoorbeeld in Zuidoost‐Brabant woont, zal waarschijnlijk weinig welvaartsdaling ervaren als de natuurgebieden rondom Amsterdam kleiner worden. Om welvaartsverschillen tussen leefomgevingen binnen Nederland in kaart te brengen, meten we de brede welvaart daarom niet alleen voor Nederland als geheel, maar ook op regionaal niveau. Hiermee bieden we beleidsmakers bij overheid en bedrijven een stevig handvat om lokale welvaartsinitiatieven te ontwikkelen.
De regionale verschillen in brede welvaart zijn tamelijk groot (figuur 7). De inwoners van Het Gooi en Vechtstreek, Zuidwest-Drenthe en Alkmaar en omgeving genieten de hoogste brede welvaart. Hier zijn de mensen over het algemeen gezond, hoog opgeleid, gelukkig en tevreden met hun huis. Daarnaast is de veiligheid hoog en de werkloosheid laag in deze gebieden. Tot slot hebben de inwoners van Het Gooi en Vechtstreek een bijzonder hoog inkomen.
De brede welvaart is beduidend lager in de stedelijke regio’s Agglomeratie ’s‐Gravenhage, Groot‐Amsterdam, Zaanstreek en in mindere mate Groot‐Rijnmond. Utrecht en omstreken doet het relatief goed voor een grootstedelijk gebied. Dat de stedelijke regio’s laag scoren, komt deels door negatieve effecten van verstedelijking. Die regio’s zijn gemiddeld genomen minder veilig en ze scoren slechter op milieu. Ook werk en privé zijn er minder goed in balans, wat past bij de drukte van de stad. Ze vallen echter het meeste op door de bijzonder lage woontevredenheid van hun inwoners. Dat kan te maken hebben met het grote aandeel van sociale huurwoningen in de steden. Die gaan weliswaar gepaard met relatief lage woonlasten maar de bewoners hebben vaak minder vrijheid in de keuze van een woning. Ook de gestegen prijzen van huur‐ en koopwoningen in de grote steden kunnen de lage woontevredenheid verklaren. De starters op de woningmarkt zijn de jongeren; zij wonen gemiddeld meer in de grote steden, en kennen een lagere woontevredenheid. Mensen die om economische of sociale redenen gebonden zijn aan de stad, kiezen wellicht voor hoge woonlasten, maar kunnen dat wel als negatief ervaren.
Stedelijkheid is echter niet de enige factor achter een lage brede welvaart. Ook in een aantal regio’s aan de randen van het land, vooral Delfzijl en omgeving en Zuid‐Limburg, is de brede welvaart lager dan gemiddeld. In die regio’s is de woontevredenheid laag, al dan niet verklaard door schade als gevolg van aardbevingen en overstromingen, maar criminaliteit en milieu zijn daar een relatief klein probleem. De knelpunten zijn daar gerelateerd aan de arbeidsmarkt. Het opleidingsniveau ligt gemiddeld lager, de werkloosheid is hoger en er zijn meer flexibele arbeidscontracten. Met als resultaat een lager gemiddeld inkomen.
Hoe scoort de Brainport op Brede welvaart?
De hiervoor getoonde kaarten laten zien dat de brede welvaart in Brainport Eindhoven (Zuidoost-Brabant) gemiddeld is. Ook voor wat betreft de elf onderliggende dimensies is het verschil met Nederland beperkt (figuur 8). Op zes van de elf doet de regio het iets beter dan het landelijke gemiddelde, waarvan woontevredenheid en sociale contacten het meeste opvallen. Alleen op de dimensie milieu staat de Brainport er relatief slecht voor. Hoewel dit past bij een gebied dat zich steeds meer manifesteert als economische kernregio, is dit vanwege het eerdergenoemde belang van de leefomgeving wel iets om aan te werken. Het goede nieuws is dat de score op milieu een stuk beter is dan vijf jaar geleden (figuur 9). Net als in Nederland als geheel was de groei van de brede welvaart sindsdien echter vooral toe te schrijven aan de materiële dimensies (werk en inkomen), maar meer dan in Nederland als geheel droegen hier ook het subjectieve welzijn (geluk en tevredenheid) en, zoals gezegd, milieu behoorlijk bij. De enige noemenswaardige daling zien we in de woontevredenheid. Het grote woningtekort en de daaraan gekoppelde hoge huur- en koopprijzen betekenen voor veel mensen dat zij niet de keuzes kunnen maken die ze willen. Daardoor zijn veel minder mensen tevreden met hun woning dan vijf jaar geleden. Deze ontwikkeling heeft veel impact op de groei van de brede welvaart, die desondanks wel positief is.
Stadser dan de omgeving, dorpser dan de grote vier
Zoals we grote verschillen zien tussen stedelijke en landelijke regio’s binnen Nederland, zien we die ook tussen stedelijke en landelijke gemeenten in de Brainport. Eindhoven heeft in dat opzicht een aantal duidelijke negatieve stadse kenmerken, waardoor de brede welvaart hier lager is dan in de omgeving (figuur 10). In Eindhoven is meer criminaliteit en dus is de veiligheid lager. Daarnaast is de werkloosheid hoger en de woontevredenheid lager. In vergelijking met andere zogenoemde zeer sterk stedelijke gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners zit Eindhoven in de middenmoot (figuur 11)[6], maar op de dimensies woontevredenheid, werk en milieu scoort de stad beter dan de vier grote steden.
[6] De respons op de enquête die is gebruikt voor de Brede Welvaartsindicator is te laag om de brede welvaart voor andere gemeenten te berekenen.
Van de elf dimensies valt het veel lagere subjectieve welzijn (geluk en tevredenheid) in Eindhoven het meeste op. Eindhovenaren geven gemiddeld een 7,0 voor geluk en een 6,7 voor tevredenheid. Landelijk liggen deze cijfers op 7,2 en 7,1. Mensen in Eindhoven zijn dus vooral minder tevreden. Relatief zeer veel van hen geven een 5 of 6 voor tevredenheid en maar liefst één op de vijf mensen geeft een onvoldoende (figuur 12).
In de grotere Nederlandse steden zijn de woningmarktkrapte en daardoor de huizenprijzen het hoogst. Hierdoor zijn daar, en dus ook in Eindhoven, minder mensen tevreden met hun woning. Opvallend is echter dat in Eindhoven ook minder mensen ontevreden zijn met hun huis. De middengroep is dus groot (figuur 13). Zoals mag worden verwacht in een studentenstad is het opleidingsniveau in de stad wel hoger. Relatief weinig mensen geven echter aan een opleiding, training of cursus te volgen (figuur 14). In mindere mate geldt dit ook voor de regio als geheel. Gegeven de naam van de regio en de oververtegenwoordiging van hoogwaardige technische activiteiten is dit niet wat je zou verwachten. Juist in die activiteiten zijn kennis en competenties kort houdbaar, wat het continu bijhouden van kennis belangrijk maakt.
Tot slot zien we dat de inkomens in Eindhoven lager zijn, terwijl die in Zuidoost-Brabant als geheel hoger zijn dan landelijk. Ook dit is niet bijzonder voor een stad. Relatief weinig Eindhovenaren geven dan ook aan voldoende inkomen te genereren. Ook valt op dat de inkomens in de stad minder goed zijn verdeeld (figuur 15) en hier relatief veel mensen onder de lage-inkomensgrens leven (figuur 16).
Werken aan brede welvaart
In veel steden is de brede welvaart relatief laag door de negatieve effecten van een hoge concentratie van sociale en economische activiteiten. En in veel gebieden rondom die steden is de brede welvaart een stuk hoger. Hoewel deze tegenstelling hier minder groot is dan in de grootstedelijke regio’s in het westen, is de brede welvaart ook in Eindhoven beduidend lager dan in de omgeving. De Brainport is in dit opzicht dus niet bijzonder.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen brede welvaartsopgave ligt voor de regio. Meer werkloosheid, lagere woontevredenheid, meer criminaliteit en lagere inkomens leiden tot ontevredenheid onder de bevolking, zoals duidelijk blijkt uit de cijfers. Dit is onwenselijk omdat streven naar brede welvaart een doel op zichzelf is. Maar ook bezien vanuit het bedrijfsleven ligt er een opgave voor brede welvaart (Kramer & Porter, 2011). Hoogwaardige kenniswerkers hechten veel waarde aan de leefbaarheid van hun woon- en werkomgeving, kortom een regio waarin de algehele brede welvaart voorop staat.
Het is dus zaak om de brede welvaart in de Brainport, en daarbinnen vooral in Eindhoven, te verhogen. Twee punten zijn daarbij belangrijk. Ten eerste mag het verbeteren van delen van de brede welvaart andere delen niet tekortdoen. Dus minder werkloosheid, maar zonder afbreuk te doen aan het milieu. Een hogere woontevredenheid, maar niet ten koste van het besteedbaar inkomen. Ten tweede gaat het niet alleen om hogere gemiddelden, maar vooral om het verhogen van de brede welvaart voor groepen die (ver) beneden dat gemiddelde zitten. Kortom, het gaat om een inclusievere samenleving.
Het mes van brede welvaart snijdt aan twee kanten
De economie heeft de afgelopen decennia belangrijke veranderingen ondergaan. Het fundament waaraan bedrijven concurrentievoordeel ontlenen is verschoven van een eenzijdige nadruk op schaalvoordelen naar een groeiend belang van synergie- en expertisevoordelen. De rol van de regio is hierbinnen in de loop van de tijd eerder toe- dan afgenomen: de regio vormt het focuspunt waarin vaardig personeel, samenwerkende bedrijvigheid en hoogwaardige kennis samenkomen en elkaar versterken. De toekomst zal uitwijzen waar bedrijven de komende decennia concurrentievoordeel aan gaan ontlenen. Duidelijk is wel dat duurzaamheid hier waarschijnlijk een grote rol in gaat spelen. Dit zorgt voor kansen en uitdagingen voor zowel het bedrijfsleven als de Brainport-regio als geheel.
Ondernemingen, allereerst, doen er goed aan hun eigen bedrijfsvoering op orde te hebben. Goed management gaat niet alleen hand in hand met goede financiële bedrijfsprestaties, maar ook met een lagere energie-intensiteit van bedrijven en een goede werk/privé-balans van werknemers. Bedrijven in de Brainport staan er hierbij over het algemeen goed voor: de kwaliteit van hun managementpraktijken ligt gemiddeld genomen hoger dan in de rest van Nederland.
Uitdagingen liggen vooral op het vlak van personeels- en doelenmanagement: bedrijven in de Brainport scoren hierbij niet zozeer minder dan andere Nederlandse bedrijven, maar lopen wel duidelijk achter op de internationale koplopers. Doelenmanagement vraagt hierbij om extra aandacht; gegeven het belang van niet-financiële doelstellingen en de noodzaak om de korte termijn te verbinden aan de lange termijn, biedt deze managementdimensie voor bedrijven concrete handvatten om invulling te geven aan de duurzaamheidstransitie.
De Brainport-regio als geheel staat voor de opgave om het stedelijke faciliteitenniveau van het gebied te vergroten zonder dat dit afbreuk doet aan de leefbaarheid. Dit zien we terug in de brede welvaart van de regio. De Brainport scoort hierop heel gemiddeld ten opzichte van de rest van Nederland, maar kan in de toekomst worden geconfronteerd met de negatieve gevolgen van verdergaande verstedelijking. Denk hierbij aan grotere woonontevredenheid, meer criminaliteit en meer maatschappelijke onvrede door toenemende ongelijkheid.
Werken aan een sterke economische en vitale regio vraagt om een integrale kijk op brede welvaart waarbij er voor wordt gezorgd dat een toename van welvaart in één dimensie niet koste gaat van een afname van welvaart in een andere dimensie. Het mes van de brede welvaart snijdt hierbij aan twee kanten. Niet alleen is het vergroten van de algehele brede welvaart nastrevenswaardig op zichzelf, het zorgt er bovendien voor dat de Brainport aantrekkelijk blijft voor kenniswerkers om te leven, te werken en daarmee een bijdrage te leveren aan de groei van de Brainport.
Literatuur
Aalders, R., B. van Bavel, S. Hardeman, T. van der Lippe, O. Raspe, A. Rijpma & E. Stam (2019) Brede welvaart pas na tien jaar boven niveau van voor de economische crisis, Utrecht: RaboResearch / Universiteit Utrecht.
Alkemade, F., C. Castaldi & Ö. Nomaler (2016), Eco-innovatie en bedrijfsprestaties in Nederland; Lessen voor eco-innovatie, Eindhoven: TuE.
Amin, A. & N. Thrift (1992), Neo-Marshallian nodes in global networks, International Journal of Urban and Regional Research 16: 175-182.
Bloom, N., Genakos, C., Martin, R., & Sadun, R. (2010). Modern management: good for the environment or just hot air?. Economic Journal, 120(544), 551-572.
Bloom, N., Kretschmer, T., & Van Reenen, J. (2011). Are family‐friendly workplace practices a valuable firm resource?. Strategic Management Journal, 32(4), 343-367.
CBS (2018), Monitor Brede Welvaart 2018, Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Combes, P.P. & L. Gobillon (2014), The empirics of agglomeration economies, IZA DP Discussion Paper no 8508, Bonn: IZA.
Dieteren, J., Groenewegen, J. en S. Hardeman (2018), Goed management doet ertoe, maar wat doet ertoe voor goed management? Utrecht: Rabobank.
Dieteren, J., Groenewegen, J. en S. Hardeman (2019), Gericht beleid nodig voor verbeteren managementkwaliteit bij bedrijven, Utrecht: Rabobank.
Garretsen, H. (2019), Een pleidooi voor indirect innovatiebeleid, Me Judice, 26 september 2019.
Glaeser, E.L. & D.C. Maré (2001), ‘Cities and skills’, Journal of Labor Economics, 19(2): 316-342.
Henderson, R. M. (2015). Making the Business Case for Environmental Sustainability. Harvard Business School Working Paper Series, # 15-068.
Janssen, M., M. Hekkert & K. Frenken (2019) Missiegedreven innovatiebeleid: Twee vliegen in één klap?, Me Judice, 25 september 2019.
Johnson, S. (2010), Where do good ideas come from; the natural history of innovation, New York: Riverhead Books.
Kogut, B. (2000), ‘The network as knowledge: generative rules and the emergence of structure’, Strategic Management Journal 21: 405-421.
Kramer, M. R., & Porter, M. (2011). Creating shared value. Harvard Business Review, 89(1/2), 62-77.
Moretti, E. (2012), The New Geography of Jobs, Boston: Houghton Mifflin Harcourt.
Oort, F., van, J. van Brussel, O Raspe, M. Burger, J. van Dinteren & B. van der Knaap (2006) Netwerken in de regio, Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
Ponds, R. & O. Raspe (2015) Agglomeratievoordelen en de REOS, Utrecht: Atlas voor Gemeenten.
Raspe, O. (2019), De regio als spin in het web van innovatie en groei, 4 oktober 2019, Me Judice,
Raspe, O., M. van den Berge & Th. De Graaff (2017), Stedelijke regio’s als motoren van economie, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Raspe, O. & E. Stam (2019a) Brede welvaart in de regio verdient meer aandacht, ESB, 104(4772S), 11 april 2019.
Raspe, O., J. Content & M. Thissen (2019b), Brede welvaart en regionale ontwikkelingen, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Sander, F.J., J. Groenewegen & S. Hardeman (2019), Grote regionale verschillen in managementkwaliteit binnen Nederland; Management in de Randstad overschat zichzelf het meest, Utrecht: RaboResearch.
Sander, F.J. (2019) The Geography of Management Practices; A study in the Netherlands, scriptie Rijksuniversiteit Groningen, i.s.m RaboResearch.
Storper, M. & A. Venables (2004), Buzz: face-to-face contact and the urban economy’, Journal of Economic Geography, 4(2): 351-370.
Van der Voorden, A. & O. Raspe (2016) Zijn groene innovaties goed voor bedrijfsprestaties? Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Venkatraman, N., & M. Subramaniam, (2002), Theorizing the future of strategy: Questions for shaping strategy research in the knowledge economy. In: Handbook of Strategy and Management. London: Sage Publications.
WRR (2013) Lerende economie, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.