Onderzoek
Is in Nederland sprake van ‘graaiflatie’?
Consumenten zien in ‘graaiflatie’ de boosdoener voor de pijn in hun portemonnee. We zien bedrijfswinsten inderdaad toenemen, maar daar zijn ook andere verklaringen voor, zoals anticipatie op verdere (loon)kostenstijgingen.
In het kort
‘Graaiflatie’: een actuele discussie in binnen- en buitenland
Veel ondernemers hebben hun afzetprijzen de afgelopen tijd sterk verhoogd tegen de achtergrond van allerlei crises in de afgelopen vier jaar:
Het gevolg is een torenhoge inflatie: in 2022 stegen consumentenprijzen met maar liefst 11,6 procent (volgens de geharmoniseerde consumentenprijsindex - HICP).
Een belangrijk deel van prijsverhogingen is terug te voeren op hogere kosten bij bedrijven, maar veel mensen stellen de vraag of ondernemers de hoge inflatie hebben aangegrepen om hun afzetprijzen méér dan proportioneel te verhogen om hun winstmarges te versterken. Dit fenomeen wordt ook wel aangeduid als ‘graaiflatie’. Zowel het Internationaal Monetair Fonds (IMF) als de Europese Centrale Bank (ECB) hebben recent studies gepubliceerd waaruit blijkt dat het niet zozeer lonen zijn die prijzen de afgelopen tijd hebben opgedreven, maar vooral markups door bedrijven zelf.
Inderdaad zien we dat winsten de afgelopen jaren flink gestegen zijn. In 2019, voor het uitbreken van de coronapandemie, bedroeg het netto exploitatieoverschot van bedrijven nog 201 mrd euro. In 2020 daalde dat naar 189 mrd, om vervolgens te stijgen naar 213 mrd in 2021 en 238 mrd in 2022. Ook uitgedrukt als percentage van het bbp is de winst van ondernemingen toegenomen. Het netto exploitatieoverschot bereikte vorig jaar ten opzichte van de omvang van de totale economie het hoogste peil sinds 2008.
Maatschappelijk is de verontwaardiging over vermeende graaiflatie groot. De FNV concludeerde in een recent rapport dat winsten sterk zijn gestegen in 2022 en vooral aandeelhouders hiervan profiteren, terwijl werknemers niet worden gecompenseerd voor de gestegen inflatie en daarmee hun koopkracht achteruit zien gaan. Tegelijkertijd zijn er ook geluiden dat het in Nederlands wel meevalt met die graaiflatie, omdat de hoge winstgevendheid vooral het resultaat is van enkele grote beursgenoteerde bedrijven die deze winsten bovendien niet hebben geboekt in Nederland.
Oude wijn in nieuwe zakken?
De term graaiflatie of greedflation is weliswaar nieuw, maar het fenomeen kent veel overeenkomsten met een veel ouder begrip: price gouging, vrij vertaald prijsopdrijving. Dit verwijst naar het vragen van buitensporig hoge prijzen voor goederen en diensten die tijdens een crisisperiode schaars zijn. Hierbij kan het gaan om natuurrampen (zoals orkanen en overstromingen), oorlogen of gezondheidscrises, zoals een pandemie.
Referenties aan price gouging gaan ver terug in de tijd. De term werd al gebruikt tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog in 1860, maar een van de eerste documenten waarin het fenomeen aan de orde kwam, was een artikel in de New York Times uit 1918, waarin werd beschreven hoe handelaren de prijs voor kolen opdreven tijdens de Eerste Wereldoorlog en daarmee burgers benadeelden.
Sindsdien is er veel empirisch onderzoek geweest naar price gouging. Zo laten Lee en Lee (2019) zien dat de prijs van hotelovernachtingen omhoogschoten toen North Carolina werd getroffen door orkaan Florence. Andere studies tonen aan dat tijdens de coronapandemie de prijzen van onder andere mondkapjes en desinfecterende handgel in korte tijd zeer sterk stegen (zie Cabral en Xu, 2021).
Het verhogen van prijzen ten koste van consumenten in nood wordt over het algemeen gezien als onethisch en de overheid grijpt dan ook vaak in om dit gedrag aan banden te leggen. Daarnaast zien ondernemers vaak vrijwillig af van substantiële prijsstijgingen in een crisisperiode, terwijl wel duidelijk sprake is van schaarste van de door hen geleverde producten of diensten. Dit doen ze uit angst voor reputatieschade (zie bijvoorbeeld Kahneman, Knetsch en Thaler, 1981). Beatty, Lade en Shimshack (2021) bijvoorbeeld vinden weinig bewijs van wijdverbreide price gouging in een studie waarin ze de impact van orkanen hebben onderzocht op de ontwikkeling van benzineprijzen.
Graaiflatie wijkt overigens wel op een belangrijk punt af van price gouging. In het geval van graaiflatie is de veronderstelling dat ondernemers de hogere inflatie als gevolg van hogere kosten aangrijpen om hun afzetprijzen disproportioneel te verhogen. Die hogere kosten zijn uiteraard weliswaar het gevolg geweest van crises die we deels wel en deels niet achter ons hebben gelaten, zoals de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne. Het verschil met price gouging is dat opportunistisch gedrag door ondernemers direct herkend wordt bij consumenten in nood, terwijl dat bij graaiflatie wellicht niet direct het geval is.
Op basis van Boonstra (2023) kunnen we beter begrijpen hoe ondernemers een periode van hoge inflatie soms aangrijpen om zo’n disproportionele prijsverhoging door te voeren. Prijzen zijn belangrijke informatiedragers waarop producenten en consumenten hun beslissingen baseren. Mensen vergelijken de relatieve prijzen en kiezen op basis daarvan het meest aantrekkelijke product of verkoopkanaal. Bedrijven zijn in de regel minder geneigd om hun prijzen verhogen als dit ten koste gaat van marktaandeel en doen dit doorgaans alleen als ze verwachten dat hun concurrenten hierin meegaan (Weber en Wasner, 2023). Als de inflatie laag is, kunnen consumenten die prijssignalen makkelijker waarnemen en hun keuzes aanpassen. Maar als alle prijzen hard stijgen, ontstaat ‘achtergrondruis’, waardoor relatieve prijsontwikkelingen moeilijker vergelijkbaar worden. Daar komt bij dat consumenten weinig zicht hebben op de ontwikkeling van de prijzen van de ingekochte grondstoffen en halffabricaten die prijsverhogingen door ondernemers aan de consumenten zouden rechtvaardigen.
Wat zeggen de cijfers?
Om een beeld te krijgen van mogelijke graaiflatie in Nederland gebruiken we data uit de Nationale Rekeningen van het CBS. Startpunt van onze analyse is de totale output van de economie en het aandeel van het intermediaire verbruik daarin. Dat verbruik bestaat uit de goederen en diensten die als input in het productieproces worden verbruikt, zoals grondstoffen, halffabricaten en ingehuurde diensten. Een volgende stap is om voor zowel de verandering van de totale output als de verandering van het intermediaire verbruik de prijs- en volumecomponent uit te rekenen. Prijsverhogingen kunnen immers ook voortkomen uit een sterke toename van de vraag naar producten en diensten.
Een uitsplitsing van de volume- en prijscomponent voor de totale output en het intermediaire verbruik is niet direct beschikbaar via het CBS. Daarom rekenen we zelf eerst een prijsindex uit voor de totale output op basis van de producentenprijs (PPI) en de dienstprijsindex (DPI), en koppelen deze aan het aandeel van producten en diensten in de totale economie. Aangezien we wel informatie hebben over de prijs- en volumeontwikkeling van de totale toegevoegde waarde (die gelijk is aan de totale output minus intermediaire verbruik), kunnen we vervolgens de prijs en volumecomponent van het intermediaire verbruik afleiden.
Behalve kosten voor het intermediaire verbruik, rekenen we ook de prijs- en volumecomponent uit van de totale arbeidskosten (verandering arbeidsvolume en verandering loonkosten) en de afschrijving. Daarmee hebben we alle kostencomponenten te pakken die vanuit de toegevoegde waarde moeten worden betaald. Onderaan de streep blijft het netto exploitatieoverschot over, ofwel de operationele winstmarge. Door deze winstmarge te vergelijken met het exploitatieoverschot van 2021, krijgen we ook een idee hoe sterk deze is gestegen of afgenomen.
In tabel 1 hebben we de data voor het meeste recente kwartaal (Q4 2022, gerekend vanaf Q4 2021 als startpunt) op een rij gezet. Uit onze analyse blijkt dat de afzetprijzen (met 54,3 mrd) aanzienlijk harder zijn gestegen dan de inkoopprijzen (stijging 39,9 mrd), wat heeft geresulteerd in 14,4 mrd extra inkomsten. Daar komt vervolgens nog bij dat bedrijven sterk hebben bespaard op het intermediaire verbruik (8,2 mrd).
De relatief sterke daling van het intermediaire verbruik is opvallend, omdat het totale productievolume maar met 0,4 mrd is gedaald. Hiervoor zijn verschillende verklaringen mogelijk. De belangrijkste is dat bedrijven efficiënter gaan werken, bijvoorbeeld door zuiniger met energie om te gaan of door te investeren in energiebesparende maatregelen. In 2022 zagen we bijvoorbeeld duidelijk dat energie-intensieve industrieën sterk hebben bespaard op hun gasconsumptie, terwijl de industriële dagproductie duidelijk op peil bleef (zie Erken, Groot en Nauta, 2022). Tot slot kunnen we meetfouten in het intermediaire verbruik niet geheel uitsluiten, waardoor ook technische factoren een verklaring kunnen vormen.
Het gaat bij het intermediair verbruik om goederen en diensten die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of die volledig worden verbruikt. Daarom spelen veranderingen van voorraden van inputs in beginsel geen rol. Omdat de intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen op het moment van gebruik, speelt ook het feit dat een deel van deze goederen en diensten nog tegen oude – lagere – prijzen is ingekocht in theorie geen rol.
Na aftrek van de verandering van de kosten van arbeid en afschrijvingen blijft onder de streep een netto exploitatieoverschot over in het vierde kwartaal van 66,3 miljard euro: 10,9 mrd meer dan in het vierde kwartaal van 2021. Opvallend is dat de winst voor ondernemers een stuk hoger is dan het deel dat naar arbeid gaat in de vorm van een hogere beloning (dus los van de toename in het arbeidsvolume). Ondernemers hebben hun winst zien toenemen met 10,9 miljard, terwijl de loonkosten (loon plus verplichte werkgeverspremies) zijn gestegen met maar 4,9 miljard.
Ook over de tijd zien we dat de verandering van de winst (met om en nabij de 10 miljard op jaarbasis) sinds medio 2021 een stuk hoger ligt dan in de afgelopen jaren. Initieel is dat te verklaren doordat de economie zich wist te herstellen van de zware winstval als gevolg van de coronamaatregelen in 2020. Maar vanaf Q2 2022 is dat gat redelijk gerepareerd en blijven de winsten desondanks doorgroeien. Opvallend daarbij is dat die winst komt van een combinatie van besparing op het intermediair verbruik (bijdrage lichtblauwe balken) en een toename van afzetprijzen ten opzichte van inputprijzen.
Extra inflatie door graaiflatie
Een interessante vraag is hoeveel minder inflatie er was geweest als bedrijven de stijging van hun verkoopprijzen hadden beperkt tot wat minimaal noodzakelijk was om hun winstmarge op peil te houden. Voor dit doel relateren we de extra winstmarge van 10,9 mrd euro niet alleen aan consumptie, maar aan alle bestedingscategorieën. De extra inkomsten zijn immers ook gerelateerd aan exportprijzen, prijzen van investeringsgoederen en prijzen van goederen en diensten die aan de overheid worden geleverd. Gerekend op basis van deze totale finale bestedingen in Q4 2022 zou de stijging van de afzetprijzen 2,4 procentpunt lager kunnen zijn geweest, en voor heel 2022 2,2 procentpunt. Ten opzichte van de totale prijsinflatie van de finale bestedingen van 11,8 procent in 2022 (en 11,1 procent tussen Q4 2021 en Q4 2022) is dit effect zeker niet verwaarloosbaar. Hoewel de HICP en CPI de inflatie anders meten dan de deflator die in de nationale rekeningen voor consumptieve bestedingen wordt gebruikt, geven deze percentages een indruk van het te verwachten effect op consumentenprijzen.
Hierbij moet wel worden aangetekend dat een dergelijke ‘prijsdaling’ waarschijnlijk niet mogelijk was geweest zonder verdere fricties aan de aanbodzijde van de economie. Een daling van afzetprijzen met 2,4 procentpunt zou immers een extra vraag naar producten en diensten uitlokken, terwijl de Nederlandse economie al oververhit is. De rekenexercitie is daarom puur hypothetisch en bedoeld om de orde van grootte van de gevonden effecten te duiden. De interpretatie van dit cijfer vereist met name voorzichtigheid omdat een belangrijk deel van de extra winstmarge is toe te schrijven aan het gedaalde gebruik van intermediaire goederen en diensten, waarvoor geen sluitende verklaring beschikbaar is.
Ook andere verklaringen
Ondanks het feit dat ondernemers hun winsten hebben weten te versterken door het verhogen van afzetprijzen ten opzichte van de verhoging die nodig is om stijgende inputprijzen door te rekenen, is het nog steeds niet goed mogelijk om te concluderen of er in Nederland daadwerkelijk sprake is van graaiflatie. Het feit dat bedrijven hun marges hebben vergroot in tijden van hoge inflatie kan wijzen op een gebrek aan concurrentie en het uitbuiten van marktmacht, maar ook andere motieven kunnen een rol spelen in de relatief sterke prijsverhogingen. Zo blijkt uit onderzoek van Glover et al. (2023) dat bedrijven hun prijzen verhogen in anticipatie op aankomende kostenverhogingen. Het duurt namelijk enige tijd voordat prijsverhogingen in de gehele productieketen zijn doorgerekend. Daarnaast is het mogelijk dat ondernemers door het versterken van hun winsten alvast voorsorteren op afgesproken – of voorziene – loonkostenstijgingen. De afgesproken cao-loonsverhogingen lagen volgens de cao-kijker van de AWVN in april 2023 al op 7,5 procent.
Bij de opgelopen marges van bedrijven speelt ook mee dat de vraag naar goederen en diensten in 2022 een stuk hoger lag dan het aanbod. Met andere woorden: de Nederlandse economie was en is nog steeds oververhit. Consumenten zijn de afgelopen periode kennelijk in staat geweest de hogere prijzen te betalen, wat het gemakkelijker maakte voor producenten om een deel van het consumentensurplus af te romen en daarmee de vraag terug te dringen. Anders gezegd: als bedrijven prijzen zouden verlagen, zou de vraag van Nederlandse en buitenlandse afnemers direct toenemen, terwijl bedrijven gezien de oververhitte economie vermoedelijk niet in staat zijn om aan deze extra vraag te voldoen.
Sterke concurrentie maakt graaiflatie minder aannemelijk
Uit de CBS-data valt niet af te leiden in welke specifieke sectoren de overwinsten worden geboekt. Uiteraard krijgen prijsstijgingen waarmee consumenten dagelijks worden geconfronteerd, zoals die voor boodschappen, veel media-aandacht. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee gelijk sprake is van graaiflatie. Zo springt bijvoorbeeld de hoge prijsstijging van eieren sterk in het oog. In de EU zijn eieren tussen Q1 2022 en Q1 2023 maar liefst 62 procent duurder geworden. Deze prijsstijging is echter voor een belangrijk deel toe te rekenen aan kostenstijgingen (hogere voerkosten en kosten door strengere regelgeving op het gebied van dierenwelzijn). Ook een opgelopen schaarste (door vogelgriepuitbraken, marktverstoringen door corona, investeringsonzekerheid en meer vraag naar eieren) speelt een rol in de prijsontwikkeling, wat tijdelijk tot hogere marges in de keten leidt. Deze zullen naar verwachting op termijn weer verdwijnen. Kijken we naar voedingsmiddelen in bredere zin, dan draagt de intense concurrentie tussen verschillende supermarktformules en leveranciers ertoe bij dat prijsonderhandelingen met leveranciers op het scherpst van de snede werden en worden gevoerd. Veel food retailers en voedingsmiddelenproducenten – zeker huismerkproducenten – ervoeren in 2022 druk op hun winstmarges. Dat duidt niet op graaiflatie.