Update
Brede welvaart afgelopen drie jaar nagenoeg stabiel
De brede welvaart is tijdens de coronapandemie licht afgenomen en daarna weer licht toegenomen. Onderliggend zijn baanzekerheid, inkomen en persoonlijke ontwikkeling steevast verbeterd, terwijl subjectief welzijn, huisvesting en gezondheid er slechter voor staan dan in 2019. Per saldo is de brede welvaart de afgelopen drie jaar daardoor nauwelijks veranderd.
In het kort
Co-auteurs: Bas van Bavel, Tanja van der Lippe, Robin Philips, Auke Rijpma en Erik Stam, Universiteit Utrecht
Rogier Aalders sprak met Martin Visser en Robbert Ophorst over de uitkomsten van het onderzoek in de Telegraaf-podcast 'Kwestie van Centen'.
Na daling tijdens corona is brede welvaart weer iets gestegen
De BWI kent over de afgelopen drie jaar een beduidend andere ontwikkeling dan het bbp (figuur 1). Terwijl het bbp door de coronamaatregelen instortte, bleef de brede welvaart in 2020 overeind. Pas een jaar later volgde een lichte daling in brede welvaart. Daar staat tegenover dat het bbp na de initiële schok van de coronapandemie weer zeer snel groeide, terwijl de BWI in 2022 slechts licht steeg.[1]
[1] Het is vooral belangrijk om de richtingscoëfficiënten van de lijnen van bbp per inwoner en BWI te vergelijken en daarmee zicht te krijgen op hoe enge en brede welvaart van elkaar verschillen in ontwikkeling. Beide indicatoren zijn immers verschillend in opbouw en meeteenheid (zie bijlage).
Opvallend in de ontwikkeling van de BWI is dat de af- en toename in brede welvaart respectievelijk ten tijde van en na de coronapandemie niet zijn toe te schrijven aan een af- en toename in álle dimensies van brede welvaart (figuur 2). Integendeel, we zien dat sommige dimensies erop vooruit zijn gegaan, terwijl andere dimensies er juist op achteruit zijn gegaan. En dit geldt voor zowel 2021, het jaar waarin de BWI daalde, als 2022, het jaar waarin de BWI steeg.
Sinds 2019 hebben met name de dimensies baanzekerheid, inkomen en persoonlijke ontwikkeling positief bijgedragen aan de ontwikkeling van de brede welvaart, terwijl subjectief welzijn, huisvesting en gezondheid juist negatief hebben bijgedragen. Per saldo zorgen de positieve bijdragen van de economische dimensies en de negatieve bijdragen van de factoren over welbevinden (als geluk en (woon)tevredenheid) en gezondheid ervoor dat de brede welvaart als geheel stabiliseert. Voor baanzekerheid en inkomen geldt dat banen en inkomens door steunmaatregelen van de overheid tijdens de coronacrisis en daarna veelal overeind zijn gehouden. Let hierbij op dat de inkomensdimensie voor 2022 nog uitgaat van cijfers uit 2021. De verwachting is dat de inkomens gezien de recente loonstijgingen ook in 2022 verder zijn toegenomen en dat daarmee de brede welvaart zelfs nog iets harder is gegroeid. Tegelijkertijd is de koopkracht van mensen vanwege de inflatie natuurlijk niet toegenomen.
Tegenover de dimensies die sinds 2019 zijn toegenomen, staan de dimensies die sinds die tijd juist zijn afgenomen: subjectief welzijn, huisvesting en gezondheid. Deze ontevredenheid was tijdens de coronapandemie merkbaar, maar ook daarna. De woontevredenheid (huisvesting) is in 2020 en 2021 gedaald. In 2022 is de woontevredenheid weliswaar verbeterd, mogelijk door de afkoelende huizenmarkt aan het eind van dat jaar, maar niet voldoende om de afname in de vorige twee jaar teniet te doen. Een vergelijkbaar beeld zien we voor de dimensie gezondheid: de coronapandemie zorgde voor een daling van de levensverwachting, een daling die in omvang het afgelopen jaar niet volledig is omgebogen.
Regionale verschillen in brede welvaart
Brede welvaart gaat over de dingen die ‘mensen van waarde vinden’, gevat in elf dimensies, die ook regionaal kunnen verschillen. Denk aan de luchtkwaliteit (milieu), criminaliteit (veiligheid), de beschikbaarheid van betaalbare huizen (huisvesting) en de beschikbaarheid van werk (baanzekerheid).
Hoogste brede welvaart in Zuidwest-Overijssel en Het Gooi en Vechtstreek
Regionale verschillen in brede welvaart worden zichtbaar als we de brede welvaartsindicator berekenen voor de veertig COROP-regio’s in Nederland (figuur 3).[2] In de kaart zijn de regio’s ingedeeld in vijf groepen.[3] De inwoners van Zuidwest-Overijssel, met plaatsen als Deventer, Olst, Wijhe en Raalte, genieten de hoogste brede welvaart, gevolgd door die van Het Gooi en Vechtstreek, met plaatsen als Blaricum, Hilversum en Huizen. Beide gebieden scoren goed op huisvesting, wat overigens ook geldt voor de meeste regio’s die daarna volgen op de lijst. In Zuidwest-Overijssel is daarnaast de balans tussen werk en privé bijzonder goed. Mogelijk verklaart dat de lagere score op de dimensie inkomen in die regio. Het Gooi en Vechtstreek dankt zijn plek juist aan de hoge inkomens.
[2] De data voor de regionale BWI zijn beschikbaar tot en met het jaar 2021
[3] De groepen zijn zo gekozen dat de verschillen tussen de scores van de regio’s en de gemiddelden van de betreffende groepen zo klein mogelijk zijn. Oftewel, de verschillen tussen de regio’s binnen de groepen zijn geminimaliseerd. Dit is in eerste instantie gedaan voor zes groepen. Daarbij is binnen de geel gearceerde groep onderscheid gemaakt tussen regio’s met een brede welvaart net hoger dan het landelijke gemiddelde en regio’s die daar net onder liggen. Aangezien de verschillen tussen de regio’s uit die groepen erg klein zijn, zijn de groepen samengevoegd tot een middengroep.
Afgezien van de brede welvaart in specifieke regio’s laat de kaart zien dat de brede welvaart over het algemeen het hoogst is in het gebied vanaf de kust bij Leiden en Haarlem tot en met Twente en de Achterhoek, vanaf daar tot en met Zuid-Friesland en in de noordelijke helft van Noord-Holland. Grote delen van dit ‘blauwe gebied’ combineren een prettig leefklimaat met de nabijheid van voorzieningen en werk in de steden. In vergelijking met het gemiddelde in Nederland zijn veel mensen daar gezonder, zekerder van hun baan, meer maatschappelijk betrokken, tevredener met hun huis en simpelweg gelukkiger.
Lagere brede welvaart in grote steden en de randen van het land
De grootstedelijke gebieden vormen een uitzondering op bovenstaande. In Agglomeratie Den Haag, Groot-Rijnmond en Groot-Amsterdam is de brede welvaart lager. Dit is vooral te wijten aan de dimensie huisvesting en in mindere mate aan de dimensie veiligheid. De beperkte beschikbaarheid en de hoge prijzen van huizen leiden daar tot een lagere woontevredenheid. Ook in Zuid-Limburg en vooral In Delfzijl en omgeving zijn mensen minder tevreden met hun huis. Bovendien zijn de inkomens daar relatief laag. Ook in Oost- en Overig Groningen, Noord-Friesland en Zuidoost-Drenthe liggen de inkomens lager, maar daar wordt dat gecompenseerd door meer veiligheid, een hogere woontevredenheid, een schonere omgeving en/of een betere werk-privébalans.
Regionale verschillen zijn beperkt
Het niveau van brede welvaart heeft dus verschillende onderliggende oorzaken en lagere scores op de ene dimensie worden vaak (deels) gecompenseerd door hogere scores op andere dimensies. Er zijn geen regio’s die op elke dimensie beter scoren, noch regio’s die op elke dimensie slechter scoren dan Nederland als geheel. Dit zorgt ervoor dat de regionale verschillen in de algehele brede welvaart niet bijzonder groot zijn. Zie hiervoor figuur 4, waarin de veertig regio’s zijn gerangschikt naar hun brede welvaartsniveau. De kleuren corresponderen met de kleuren in figuur 3.
Het verschil in brede welvaart tussen Zuidwest-Overijssel en Delfzijl en omgeving is met tien procentpunt beslist noemenswaardig, maar de verschillen tussen de regio’s in de middengroepen zijn klein. Het verschil tussen Alkmaar en omgeving en Overig Groningen bedraagt bijvoorbeeld slechts vier procentpunt, terwijl daar dertig regio’s tussen zitten.
Eerder constateerden we dat de verschillen tussen groepen mensen juist wel groot zijn, in niveau en in ontwikkeling. Zo blijkt dat de brede welvaart van lage inkomens en werklozen aanzienlijk lager is dan die van hogere inkomens en mensen met een baan, en dat de brede welvaart van de eerste groep in 2022 het hardst is gedaald. Ook zijn gangbare regionale indelingen (zoals regio’s en provincies) vaak grof en zijn de verschillen binnen gebieden vaak groter dan tussen gebieden.
Huisvesting en inkomen belangrijkst voor regionale verschillen
De regionale verschillen in de algehele brede welvaart mogen dan beperkt zijn, maar dit geldt niet voor een aantal van de onderliggende dimensies (figuur 5), vooral huisvesting, inkomen en in mindere mate werk-privébalans, maatschappelijke betrokkenheid en veiligheid. Zo is (aanzienlijk) minder dan 80 procent van de bevolking in Delfzijl en omgeving, Agglomeratie Den Haag, Zaanstreek, Groot-Rijnmond en Groot-Amsterdam tevreden met zijn of haar huis, terwijl dat in de Achterhoek, Noord-Overijssel, de Veluwe, de Kop van Noord-Holland en Twente ruim 90 procent is. De inkomens zijn vooral lager in de drie Groningse regio’s, terwijl die in Utrecht, Agglomeratie Haarlem en vooral Het Gooi en Vechtstreek ver boven het landelijke gemiddelde uitstijgen. Door de grote regionale verschillen op het gebied van huisvesting en inkomen zijn dat de twee dimensies met het grootste effect op de verschillen in de algehele brede welvaart.
De veertig regio’s ingedeeld in zeven groepen
Tussen 2013 en 2021 steeg de BWI in Nederland met ruim 3 procentpunt. Ook in vrijwel alle regio’s steeg de BWI, maar uiteraard wel met verschillen (figuur 6). De figuur toont voor elke regio de BWI in 2013 en in 2021. De assen geven de landelijke gemiddelden weer. Dus regio’s links/rechts van de verticale as en/of onder/boven de horizontale as hadden in 2013 respectievelijk 2021 een BWI die lager/hoger was dan landelijk. De doorlopende diagonale lijn geeft de grens weer van een gedaalde of gestegen BWI. Hoe verder naar linksboven, hoe sterker de stijging. De onderbroken diagonale lijn, toont de landelijke groei. Regio’s linksboven die lijn groeiden harder dan landelijk; regio’s rechtsonder de lijn groeiden minder hard.
Binnen de veertig regio’s onderscheiden we verschillende groepen (bepaald met een clusteranalyse). Een groep met een hoge BWI in beide jaren, waarvan een deel vooral in 2013 hoog scoorde (blauw) en een deel relatief hard groeide in de afgelopen jaren (donkerblauw); linksonder zien we een kleinere groep met juist relatief lage scores in zowel 2013 als 2021; de achterblijvers met de laagste BWI in 2021 (oranje) en regio’s die daarboven staan en bovendien de landelijke groei konden bijbenen (geel); en dan is er een grote, grijze middengroep, waarbinnen we onderscheid maken in regio’s met een relatief lage BWI in 2021 (lichtgrijs), regio’s rondom het landelijke gemiddelde met een groei die ook vergelijkbaar was met die van Nederland (grijs) en regio’s die relatief hard groeiden (donkergrijs).
We zien dat de grootstedelijke regio’s Groot-Rijnmond en Agglomeratie Den Haag in beide jaren ondergemiddeld scoren, en dat ook hun ontwikkeling achterblijft bij de nationale ontwikkeling van brede welvaart. Groot-Amsterdam scoort ook in beide jaren ondergemiddeld, maar heeft zich wel iets positiever ontwikkeld. Delfzijl en omgeving scoort ook ondergemiddeld, en liet zelfs een kleine daling van de brede welvaart zien over de periode 2013-2021. Opvallend is ook de regio Delft en Westland. Dit gebied was evenmin in staat zich te verbeteren over dezelfde periode.
Hoog scorende regio’s zijn over het algemeen minder stedelijk, met uitzondering van Utrecht dat rechtsboven in de figuur te vinden is. Zuidwest-Overijssel (de regio Deventer) scoort het hoogste. Het geografische patroon van brede welvaart en de ontwikkeling daarvan is dus niet per se verbonden aan grootstedelijkheid (Randstad) versus periferie. Er gaat hieronder een genuanceerder patroon schuil.
Ook valt op dat de verschillen tussen regio’s weliswaar nog steeds klein zijn, maar sinds 2013 wel beduidend zijn toegenomen.[4] De regio’s met de hoogste score en vooral de regio’s met een lage score wijken meer af van de landelijke BWI.
[4] De standaarddeviatie nam tussen 2013 en 2021 toe van 0,0198 tot 0,0234 (een factor van 1,18).
Het meten van brede welvaart in één integrale maatstaf
In 2016 introduceerden Universiteit Utrecht en Rabobank de Brede Welvaartsindicator (BWI). De BWI integreert elf dimensies en zeventien onderliggende variabelen in één integrale maatstaf van brede welvaart. De BWI 2022 is opnieuw samengesteld voor Nederland als geheel en veertig regio’s binnen Nederland. Nadat de brede welvaart gedurende de coronapandemie licht daalde, is deze het afgelopen jaar juist weer iets toegenomen. Onder deze ontwikkeling gaan wel regionale verschillen in brede welvaart schuil; het verschil tussen de regio’s met de hoogste en de laagste brede welvaart bedraagt tien procentpunt.
Brede welvaart reikt verder dan hetgeen we met elkaar verdienen, consumeren en produceren. Naast inkomen gaat het bij brede welvaart om aspecten als gezondheid, milieu, persoonlijke ontwikkeling, veiligheid en geluk. Bij brede welvaart gaat het met andere woorden om alle aspecten die mensen van waarde vinden.
Terwijl inkomen, consumptie en productie sinds jaar en dag worden gemeten aan de hand van het bruto binnenlands product, bestond er tot 2016 geen alternatieve maatstaf voor het meten van brede welvaart. Met de lancering van de brede welvaartsindicator (BWI) in 2016 door Universiteit Utrecht en Rabobank kwam hier verandering in. De BWI brengt elf dimensies samen in één integrale maatstaf. Een integrale maatstaf heeft als voordeel dat alle dimensies gezamenlijk in ogenschouw kunnen worden genomen en dat er afruilen kunnen plaatsvinden tussen dimensies. Zo kan de vooruitgang op de ene dimensie worden opgeheven door de achteruitgang op een andere. Figuur 7 zet de verschillende dimensies van de BWI uiteen; een volledig overzicht van de methodologie achter de BWI is te vinden in bijlage 1.
Box: Verschil brede welvaartsindicator (BWI) en Brede Welvaart Enquête
Naast de BWI brengt RaboResearch ontwikkelingen in brede welvaart in kaart op basis van een jaarlijkse enquête uitgezet onder meer dan tienduizend Nederlanders van achttien jaar en ouder. Belangrijkste verschil met de BWI is dat het enquête-onderzoek ingaat op ervaren brede welvaart, terwijl de BWI grotendeels is gebaseerd op feitelijke waarnemingen. Er is een verschil tussen deze ervaren (subjectieve) brede welvaart en de feitelijkheden. Zo zou het kunnen zijn dat mensen hun veiligheid negatief ervaren, terwijl er feitelijk nauwelijks misdaden voorkomen. Beide instrumenten om de brede welvaart te monitoren vullen elkaar. Wat betreft deze publicatie over de BWI merken we op dat de data met enige vertraging beschikbaar komen. Zo hebben de data van CBS betrekking op 2021 of 2022. De enquête meet juist de actuele ervaren brede welvaart in de periode waarin de enquête is afgenomen.
Bijlage 1. Methodologie achter de BWI
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste methodologische keuzes. Allereerst hebben we voor zover beschikbaar voor iedere variabele op nationaal niveau voor de jaren 2003-2022 en op regionaal niveau voor de jaren 2013-2021 data verzameld. Wanneer data voor tussenliggende jaren ontbraken, hebben we deze lineair geïnterpoleerd. Wanneer data aan het begin van de reeks ontbraken, hebben we in de meeste gevallen de eerstvolgende bestaande observatie genomen. Wanneer data aan het eind van de reeks ontbraken, hebben we de waarde van de laatste bestaande observatie genomen. Als in een betreffend jaar de data op nationaal niveau beschikbaar waren maar deze op regionaal niveau ontbraken, hebben we de groeivoet van de nationale reeks gelijk toegepast op alle regio’s.
Om de variabelen met elkaar te vergelijken, passen we de min/max-methode toe. De scores van de variabelen vergelijken we met dertien Noordwest-Europese landen.[5] Zowel Nederland als geheel als de veertig regio’s krijgen zo voor de variabele een score tussen 0 en 1. Voor variabelen die positief bijdragen aan brede welvaart hanteren we de volgende formule:
[5] Naast Nederland zijn dit: België, Luxemburg, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk.
Hierbij is Xtr de waarde (tussen 0 en 1) van de getransformeerde variabele voor gebied r in jaar t, xtr de geobserveerde waarde van de variabele voor gebied r in jaar t, Min(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de onderkant wordt afgemeten en Max(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de bovenkant wordt afgemeten. De variabelen waarvoor deze formule geldt, zijn: geluk, tevredenheid met het leven, levensverwachting, percentage van de bevolking met ten minste middelbaar onderwijs als hoogst genoten opleiding, PISA-score, Living Planet Index, levensverwachting, gemiddeld gestandaardiseerd huishoudinkomen, sociale contacten met familie, vrienden of buren, aandeel van de bevolking dat vrijwilligerswerk doet, aandeel mensen dat vertrouwen heeft in anderen.
Voor variabelen die negatief bijdragen aan brede welvaart is de volgende formule gebruikt:
De variabelen waarvoor dit geldt, zijn: aantal gewelddadige misdrijven, aantal moorden, hoeveelheid fijnstof, werkloosheid, aandeel mensen met een flexibele arbeidsrelatie, gemiddeld aantal gewerkte uren.
Daarna zijn de variabelen binnen de dimensies met gelijke weging geaggregeerd. Tot slot is voor het aggregeren van dimensies gebruik gemaakt van het wegingsschema van de OECD Better Life Index (Rijpma et al., 2016).
Bijlage 2. Methodologische veranderingen in de nieuwste BWI
De grootste verandering ten opzichte van de vorige BWI is bij de dimensie maatschappelijke betrokkenheid. Voorheen gebruikten we de variabele institutionele kwaliteit (bron: World Bank). Deze hebben we vervangen door twee nieuwe variabelen: aandeel vrijwilligers en vertrouwen in anderen. Bij aandeel vrijwilligers gaat het om het aandeel van de bevolking dat in de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk heeft verricht (bron: CBS). Bij vertrouwen in anderen gaat het om het aandeel van de bevolking dat de meeste mensen over het algemeen te vertrouwen vindt. Deze variabelen zeggen meer over maatschappelijke betrokkenheid dan de variabele die we in de vorige BWI gebruikten (institutionele kwaliteit). Ook zijn er voor beide variabelen data beschikbaar op regionaal niveau (in tegenstelling tot institutionele kwaliteit) en kunnen we Europese goalposts construeren.
Bij de dimensie persoonlijke ontwikkeling kijken we naar het aandeel mensen met een middelbaar opleidingsniveau. In de vorige BWI keken we hierbij naar mensen tussen 25 en 75 jaar. In de huidige BWI kijken we naar mensen tussen de 15 en 75 jaar omdat voor deze groep regionale data beschikbaar zijn. De goalposts hebben we aangepast op basis van Eurostat data.
De Living Planet Index (dimensie milieu) wijkt in samenstelling af van die in de vorige BWI. We hebben de goalposts aangepast zodat de historische ontwikkeling van de variabele gelijk is aan die in de vorige BWI.
Door een wijziging van een definitie voor flexibele arbeidsrelatie (dimensie baanzekerheid) kloppen de goalposts voor deze variabele niet meer. Daarom hebben we vergelijkbare data gebruikt van Eurostat over ‘Employed persons with a temporary contract’. Hiermee hebben we ook nieuwe goalposts vastgesteld.
Bij de dimensie werk-privébalans kijken we naar het gemiddelde aantal gewerkte uren per werker (per week). In de vorige BWI maakten we gebruik van data van de Enquête Beroepsbevolking (EBB, bron: CBS). In de huidige BWI gebruiken we data uit de nationale rekeningen over arbeidsjaren en gewerkte uren (bron: CBS) om het gemiddelde aantal gewerkte uren te berekenen. De goalposts zijn ook aangepast op basis van data van de OECD.
Bij de dimensie sociale contacten kijken we naar de contacten met familie, vrienden of buren. We kijken naar het aandeel mensen dat ten minste één keer per week contact heeft met familie, vrienden of buren. Hiervan nemen we het gemiddelde. In de vorige BWI hanteerden we dezelfde methode, alleen keken we toen naar contact per maand in plaats van naar contact per week. We hebben dit aangepast om de data te kunnen vullen voor regio’s. De goalposts zijn aangepast op basis van data van de European Social Survey (ESS).
In sommige gevallen gebruiken we een natuurlijk maximum (geluk, tevredenheid, woontevredenheid, sociale contacten, vrijwilligerswerk en vertrouwen in anderen) of een natuurlijk minimum (gewelddadige misdrijven en moorden) als goalpost.