Update
Inflatiemonitor Nederland oktober: dubbele deflatie papieren werkelijkheid
Een sterke stijging van het algemene prijspeil – ofwel inflatie – kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer informatie over onze onderzoeksmethode verwijzen we naar de bijlage.
In het kort
Flashcijfers voor oktober 2023
Het voorlopige HICP-inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor oktober 2023 kwam uit op -1,0 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in oktober van dit jaar 1,0 procent lager lag dan in dezelfde maand in 2022. In onze inflatiemonitor van september voorspelden we voor oktober een inflatie van -0,3 procent (j-o-j). De voorspelde energieprijsdaling was in lijn met de realisatie voor september (-40,1 procent), maar de voedselprijsinflatie was met 8,7 procent iets lager dan verwacht (9,5 procent). Ook de kerninflatie was met 4,7 procent een stuk lager dan verwacht (5,4 procent). Op de lager dan verwachte kerninflatie komen we later in deze publicatie terug.
Tabel 1 toont de bijdragen van de verschillende componenten aan het totale inflatiecijfer. Deze bijdragen worden bepaald door de mate van de prijsverandering en het gewicht dat elke component in de schaal legt. De stijgende prijzen van diensten leverden in oktober de grootste bijdrage aan de stijging van de consumentenprijzen.
Officiële versus alternatieve inflatiecijfers
Zoals we ook uitgebreid hebben beschreven in onze inflatiemonitor van september, heeft het CBS de methode om energieprijzen te meten in juni 2023 gewijzigd. Het CBS ging er in de oude methode van uit dat ieder huishouden elke maand een nieuw energiecontract zou afsluiten. Dit is een aanname die uiteraard niet overeenkomt met de werkelijkheid, aangezien veel huishoudens in de praktijk langlopende energiecontracten hadden afgesloten. In het verleden heeft deze aanname geen grote invloed gehad op de ontwikkeling van de inflatiecijfers, omdat de prijzen van energie zich over de afgelopen decennia zeer gematigd hebben ontwikkeld en omdat het gewicht van de energieprijzen in het inflatiemandje kleiner was dan nu.
Het ging pas mis toen de gasprijzen in de tweede helft van 2021 opliepen vanwege slecht gevulde gasvoorraden in Europa. Na de Russische inval in Oekraïne in februari 2022 en de daaropvolgende boycot van Russisch gas stegen de energieprijzen nog veel harder. Het gevolg van de sterke stijging van de energieprijzen was dat de gemeten energieprijsinflatie veel harder opliep dan wat huishoudens gemiddeld daadwerkelijk merkten in hun maandlasten. Het CBS heeft de methode om de energieprijzen te meten in juni van 2023 herzien en meer in lijn gebracht met de inflatie die huishoudens ervaren. Het CBS kijk nu naar wat alle huishoudens gemiddeld genomen per maand betalen, in plaats van alleen naar de huishoudens die in die maand kiezen voor een nieuw energiecontract. Dat is een sterke verbetering.
De prijsindexcijfers vanaf juni 2023 volgen hierdoor veel beter de prijsontwikkeling van de energielasten voor een gemiddeld huishouden. Maar de reeds gepubliceerde inflatiecijfers zijn niet herzien op basis van de nieuwe methode, om problemen met indexatie te voorkomen. De methodebreuk heeft geen implicaties voor de totale gemeten inflatie vanaf midden 2021 – de periode net voordat de prijzen van energie sterk begonnen op te lopen – tot en met mei 2023. Wel blijven er vanwege de breuk tot juni 2024 soms eigenaardige uitschieters in het maandelijkse inflatiecijfer zitten. Dit is ook het geval voor oktober 2023.
Alternatieve versus officiële inflatiestatistieken
Het is mogelijk om een alternatieve inflatiereeks te berekenen die is gebaseerd op louter de nieuwe CBS-methode voor de energieprijsontwikkeling en waarbij de reeds gepubliceerde inflatiecijfers van voor juni 2023 dus ook zijn herzien conform de nieuwe methode. Het beeld dat hieruit ontstaat, wijkt sterk af van de officiële statistieken (zie figuur 2 en tabel 2).
Terwijl de officiële statistieken een inflatiecijfer van -1,0 procent (j-o-j) laten zien voor oktober 2023, ligt het alternatieve inflatiecijfer op 6,4 procent. Een kleiner verschil dan vorige maand toen het verschil tussen beide cijfers 9 procentpunt was, maar nog altijd fors. Dit verschil komt puur door de energiebijdrage aan het headline inflatiecijfer. Volgens de officiële statistieken zouden huishoudens hun energierekening en brandstofkosten in oktober met 40 procent moeten hebben zien dalen ten opzichte van vorig jaar. Volgens de alternatieve inflatiecijfers zijn de energieprijzen in oktober juist met bijna 6 procent gestegen.
We verwachten dat het officiële inflatiecijfer weer op zal lopen tot boven de 3,5 procent in januari. Vanaf die maand lopen de officiële en alternatieve inflatie meer in de pas met elkaar en verschillen ze nog hooguit enkele tienden procentpunten. Pas vanaf juni 2024 zullen de officiële en alternatieve inflatie echter volledig identiek zijn.
De methodebreuk zorgt voor een hoop verwarring, ook omdat de officiële inflatiestatistieken niet goed corresponderen met wat zich in de economie afspeelt. Twee opeenvolgende maanden van deflatie geven de indruk dat Nederland de inflatiecrisis achter zich heeft gelaten. Maar in de praktijk zien huishoudens dat producten en diensten nog altijd flink duurder zijn dan een jaar geleden.
Loonontwikkeling en koopkracht
In navolging van de opgelopen inflatie zijn ook de lonen aan een opmars bezig. Waar tot aan begin 2022 loonstijgingen van 2 procent normaal waren, en stijgingen van 3 procent fors, lagen in september de gemiddelde cao-lonen liefst 6,1 procent hoger dan een jaar eerder. Dit heeft, in elk geval op nationaal niveau, niet geleid tot dalende winstmarges bij bedrijven.
Vakbonden stelden en stellen historisch hoge looneisen. Werkgevers honoreerden deze eisen in de meeste gevallen niet, maar ze hebben zonder twijfel een opwaartse druk op de loonontwikkeling gehad. De vakbonden hebben dan ook de wind in de rug met een extreem krappe arbeidsmarkt waarin het aantal vacatures al geruime tijd het aantal werklozen overstijgt. We voorzien daarom ook in de rest van 2023 en in 2024 een hoge loongroei (zie figuur 3), hoewel de piek wel in zicht is. De gestegen loonkosten leiden bij sommige bedrijven tot verdere verhogingen van afzetprijzen, waardoor de inflatie wat langer hoog blijft dan zonder loonstijgingen het geval zou zijn geweest.
Lonen stijgen met enige vertraging mee met de prijzen. Dit komt onder andere doordat loonstijgingen voor enige tijd zijn vastgezet in cao’s. Daardoor was de reële loonontwikkeling (de loonontwikkeling gecorrigeerd voor de inflatie) gedurende 2022 fors negatief (zie figuur 4). Op basis van de officiële inflatiecijfers is dit in juli 2023 omgeslagen in een reële loonstijging. Wanneer we echter de alternatieve inflatiemaatstaf gebruiken, dan staat in oktober nog steeds een inflatie van 6,4 procent tegenover een loonstijging van 6,0 procent. De reële loonstijging wordt dan pas positief vanaf november 2023. In 2024 overstijgt de loonstijging de inflatie naar verwachting substantieel gedurende het gehele jaar.
Naast de reële loonontwikkeling (en bijvoorbeeld de indexatie van pensioenen) is ook overheidsbeleid bepalend voor de koopkracht van huishoudens. Dit betreft onder andere de indexatie van uitkeringen, belastingmaatregelen en aanpassingen van toeslagen. Het kabinet heeft sinds de inflatiestijging forse steunpakketten uitgerold om huishoudens (deels) te compenseren, zowel in 2022 als in 2023. De koopkrachtdaling in die jaren is daardoor beperkt gebleven (zie figuur 5). In 2024 stijgt de koopkracht fors, vooral vanwege de sterke reële loonontwikkeling. Doordat wij in 2024 uitgaan van een aanzienlijk lagere inflatie dan het inflatiecijfer waarmee het CPB rekent bij het maken van koopkrachtsommen, komen wij voor dat jaar uit op een relatief sterke koopkrachtstijging.
Energie-inflatie
De prijzen voor aardgas op de Europese groothandelsmarkt TTF schommelden de afgelopen drie maanden grofweg tussen de 35 en 55 euro per megawattuur (MWh). De verrassingsaanval van Hamas op Israël op 7 oktober zorgde ervoor dat de gasprijs, die na een piekje in september was gedaald tot net boven de 36 euro, weer omhoog schoot tot bijna 56 euro per MWh medio oktober. Inmiddels lijkt de prijs enigszins te stabiliseren rond de 50 euro.
Vooruitkijkend verwachten we dat de gasprijzen komende winter nog iets stijgen, tot ruim 53 euro per MWh (zie figuur 6). Dit is beduidend minder dan de prijspieken van ruim 200 euro per MWh in 2022, maar nog altijd veel meer dan wat we gewend waren voor de coronapandemie. Voor de winter van 2024/2025 verwachten nog een prijspiek van ruim boven de 60 euro om in de daaropvolgende winters langzaam af te vlakken naar een jaarlijkse prijspiek van rond de 50 euro.
Diesel en benzine
Kort na de aanval van Hamas op 7 oktober zagen we de olieprijzen met ongeveer 5 procent stijgen. Deze stijging volgde op twee dagen waarin de prijs voor een vat Brent-olie juist met ruim 7 procent omlaag ging. De prijs schommelt sindsdien rond het huidige niveau van 87 dollar, nog altijd beduidend lager dan de 93 dollar waarop de olieprijs in september piekte. We verwachten nog steeds dat de olieprijs in de komende maanden toeneemt, maar wel minder snel dan eerder gedacht. Zolang er op het wereldtoneel geen grootschalige escalaties plaatsvinden, is onze inschatting dat de prijs voor een vat Brent-olie pas in het tweede kwartaal van 2025 voor langere tijd boven de 100 dollar zal komen (zie figuur 7). In dat licht verwachten we bij ongewijzigd beleid dat de brandstofprijzen de komende periode iets stijgen, zij het gematigd.
Ten opzichte van september zijn de brandstofprijzen in oktober juist iets gedaald. De benzineprijs piekte in september op een niveau van 2,12 euro per liter, en is sindsdien met 7 cent gedaald tot 2,05 euro per liter. Dit is nog altijd 19 cent per liter hoger dan een half jaar eerder. De dieselprijs blijft maand-op-maand constant, na eerder dit jaar tussen mei en september met 27 procent te zijn gestegen. De gedeeltelijke terugdraaiing van de accijnsverlaging per 1 juli en de gestegen olieprijs zijn hoofdzakelijk verantwoordelijk voor deze stevige prijsstijging.
Stabiele boodschappenprijzen zorgen voor dalende voedingsmiddeleninflatie
Zou de lichte verbetering van het consumentenvertrouwen in oktober komen doordat de prijzen van brood en melk de afgelopen weken zijn gedaald? Brood werd gemiddeld 2 procent goedkoper dan vier weken geleden (zie tabel abc). De melkprijs daalt al een tijdje, maar in oktober ging er opnieuw 1 procent vanaf. Wellicht heeft dat bijgedragen aan het sentiment van de consument. Dat is ook de reden waarom supermarkten heel scherp zijn op de prijsstelling van producten die we dagelijks kopen. Bovendien liep het aantal aanbiedingen iets op (zie figuur 8). Ook dat draagt positief bij aan het prijsimago van de supermarkten.
Het gaat dan vooral om de signaalwerking. Kijken we namelijk naar het hele supermarktassortiment, dan zien we dat het gemiddelde prijspeil in oktober min of meer gelijk lag aan dat van september, en augustus, en juli, en juni, en mei. Sinds maart van dit jaar zijn de boodschappen in de supermarkt gemiddeld slechts 0,4 procent gestegen. Vergeleken met de prijsstijgingen van de twaalf maanden daarvoor zullen de stabiele prijzen een verademing zijn voor de consument. Uiteraard zijn er verschillen tussen productcategorieën. Vooral in het zuivel- en koffieschap gingen de prijzen omlaag. Door de gestegen suiker- en cacao-grondstofprijzen liepen de consumentenprijzen voor zoetwaren juist op.
De stabiele boodschappenprijzen hebben ook een heilzame werking op de voedingsmiddelenprijsinflatie. In maart lag deze nog boven de 15 procent. In de snelle raming over oktober rapporteerde het CBS een inflatiecijfer voor de voeding van 8,7 procent. Deze inflatie daalt de komende maanden naar verwachting snel. Eind vorig jaar werden de boodschappen in twee maanden tijd bijna 5 procent duurder. Als de voedingsmiddelenprijzen ook in november en december stabiel blijven – wat we verwachten – dan kijken we rond de jaarwisseling aan tegen een inflatie van rond de 5 procent.
Spannende prijsonderhandelingen, maar geen lagere consumentenprijzen
Vooral voor voedingsmiddelenproducenten worden de komende maanden interessant. Dankzij de hogere bezettingsgraden in de fabrieken en de lagere agrarische grondstof- en energieprijzen laten de eerste producenten margeherstel zien. Supermarktinkopers gaan daar wellicht op reageren door de komende prijsonderhandelingsronde voor 2024 hard in te gaan. Er zijn echter ook genoeg voedingsmiddelenfabrikanten die nog de nodige prijsstijgingen kunnen gebruiken om de structureel hogere kostenniveaus te dekken. Het beloven (opnieuw) verhitte onderhandelingen te worden.
De kans is klein dat consumenten veel gaan merken van eventueel lagere producentenprijzen. De operationele kosten bij supermarkten lopen ook dit jaar op. Vorig jaar werden vooral energie en transport duurder. Dit jaar schieten de personeelskosten, huren en rentekosten omhoog. Personeelskosten zijn goed voor ruwweg 13 procent van de totale kostenbasis van een Nederlandse supermarkt. De afgesproken cao-salarisstijging van 10 procent hakt er dus flink in.
We verwachten dat supermarkten eventuele inkoopvoordelen vooral gebruiken om de gestegen eigen kosten te dekken. De consumentenprijzen blijven naar verwachting op ruwweg het huidige niveau liggen. Net als in de afgelopen maanden kan de prijsvorming tussen verschillende productcategorieën iets uiteenlopen.
Kerninflatie blijft hoog
De kerninflatie kwam in oktober uit op 4,7 procent (HICP). Onze modellen voorspellen voor heel 2023 een kerninflatie van 6,5 procent. De kerninflatie is de inflatie waarin voeding en energie buiten beschouwing zijn gelaten. Doordat zowel de voedselprijsinflatie als de energie-inflatie de komende jaren gering is, ligt het kerninflatiecijfer de komende jaren waarschijnlijk een stuk dichter bij het algemene inflatiecijfer dan de afgelopen drie jaar het geval was. Doordat de realisatie van het inflatiecijfer in oktober iets lager uitviel dan we verwachtten, stellen we onze verwachting voor de kerninflatie in 2023 naar beneden bij van 6,7 procent naar 6,5 procent. Hierbij gaan we ervan uit dat de positieve output gap (het verschil tussen de gerealiseerde en de potentiële output van een economie) ook in de komende maanden blijft bestaan. Dit betekent dat de Nederlandse economie de komende tijd nog oververhit blijft.
Onder de motorkap: bij welke producten en diensten zien we de hoogste prijsdruk?
Om te zien wat de veranderingen in de kerninflatie veroorzaakt, kijken we naar de prijsontwikkelingen op productniveau. Het CBS stelt deze voor oktober pas op een later moment beschikbaar. Daarom kijken we nu terug op de prijsveranderingen van individuele goederen en diensten in september (zie figuur 9).
Ondanks de gedaalde inflatie is er een aantal productgroepen die nu een jaar-op-jaar-inflatie laten zien van boven de 10 procent. In deze categorie zien we opvallend veel diensten, zoals fotografie, schilderwerk, verhuizingen, uitvaartverzorging en motorrijtuigenverzekeringen. Arbeid is immers vaak de belangrijkste input voor diensten en de loonstijgingen kwamen pas met enige vertraging op gang. Het kan ook dat het langer duurt voordat bedrijven in de dienstensector de prijzen van hun diensten aanpassen. Bijvoorbeeld omdat prijzen contractueel zijn vastgelegd of uit angst om klanten te verliezen.
Figuur 10 laat de bijdragen aan de totale kerninflatie zien van prijsstijgingen bij verschillende productcategorieën. Alle productcategorieën leveren een positieve bijdrage aan de kerninflatie. De kerninflatie komt voor september uit op 5,1 procent. Dit is een daling van 1,9 procentpunt ten opzichte van een maand eerder.
Het aandeel van de onderwijssector in de kerninflatie is ten opzichte van augustus flink gedaald. Dit komt doordat we in deze figuur naar de jaar-op-jaarveranderingen kijken. Er was tot augustus 2022 een korting van 50 procent op het collegegeld voor hogescholen en universiteiten, waardoor de bijdrage van onderwijs aan de kerninflatie van september 2022 tot en met augustus 2023 relatief hoog is geweest. Vanaf september 2023 is het inflatie-effect van deze korting op het collegegeld niet meer zichtbaar in de cijfers.
De bijdrage van de horecasector aan de kerninflatie is in september lager dan in augustus. Het lijkt erop dat er in september minder mogelijkheden waren voor horecaondernemers om hun prijzen te verhogen dan in de zomermaanden. De bijdrage van de horecasector aan de kerninflatie (1,25 procent) is wel 0,35 procentpunt hoger dan in september vorig jaar.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt. Een overzicht van het door ons gebruikte systeem om inflatie te verklaren en voorspellen is weergegeven in figuur A.1.
Energieprijzen
De energieprijzen in onze modellen zijn afhankelijk van de prijs van gas, elektriciteit en olie, en van belastingen op energie. De prijzen op de groothandelsmarkten en onze ramingen van de groothandelsprijzen voor energie vormen de grondslag op basis waarvan we berekenen wat consumenten uiteindelijk terugzien op hun energierekening. Om voldoende recht te doen aan de nieuwe meetmethode van het CBS voor de energieprijzen voor consumenten, hebben we het aandeel van verschillende typen energiecontracten (vast, naar loopduur, of variabel) in kaart gebracht, en doen we aannames over de ontwikkeling van het aandeel van ieder contracttype in het totaal aantal energiecontracten en de prijsontwikkeling van ieder contract. Ook bekijken we aan de hand van de raming van de olieprijs (Brent) wat consumenten uiteindelijk kwijt zijn aan de pomp. Tezamen vormen al deze facetten één energie-index.
Kerninflatie
De kerninflatie wordt gedefinieerd als de inflatie minus de voedsel- en energiecomponenten en heeft in 2023 een gewicht van 72 procent in het totale headline inflatiecijfer, waarvan 43 procentpunt is toe te schrijven aan diensten en 29 aan goederen. De ontwikkeling van de kerninflatie is een sterk autoregressief proces, wat betekent dat de kerninflatie hardnekkig lang hoog kan blijven en dat er een sterk verband is tussen de kerninflatie op een bepaald moment en de kerninflatie enkele maanden eerder. Dit komt onder meer doordat de kerninflatie in hoge mate samenhangt met de vertraagde loonontwikkeling. De ontwikkeling van de huren en de impact van beleid (zoals huurbevriezing) op de huurontwikkeling worden apart in kaart gebracht en meegenomen in de raming van de kerninflatie.
Alle verbanden in het schema zijn statistisch significant en hebben vanuit theoretisch perspectief het correcte teken. De modellen per endogene variabele zijn opvraagbaar bij de auteurs. Hieronder bespreken we enkele kernvariabelen van het systeem, alsmede de ‘fit’ van het model.
Productenprijsindex (PPI)
De producentenprijsindex meet de prijzen van industriële goederen die bedrijven zelf betalen of in rekening brengen aan andere bedrijven. De index wordt berekend aan de hand van de inkoop door groothandelsbedrijven. Een oplopende PPI vertaalt zich niet één-op-één door in hogere consumentenprijzen. In hoeverre ondernemers hogere kosten doorprijzen aan de consument hangt onder andere af van de markt waarin de ondernemer opereert en de tijdelijkheid van de hogere kosten. In een sterk concurrerende markt is de ruimte om door te prijzen zonder marktaandeel te verliezen kleiner dan in een oligopolie waarin enkele bedrijven prijszetter zijn (zie ook deze studie van Weber en Wasner, 2023).
Dienstenprijsindex (DPI)
De dienstenprijsindex geeft de ontwikkeling weer van de prijzen van diensten die Nederlandse bedrijven leveren op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt. Hierbij gaat het onder meer om vervoersdiensten, horeca, ICT, financiële diensten, technische, wetenschappelijke en administratieve diensten. Wijzigingen in btw-tarieven zijn via dummyvariabelen separaat opgenomen in het model.
Lonen
De cao-uurlonen reageren met een aanzienlijke vertraging op de ontwikkeling van de inflatie. Dit is in lijn met het belangrijke onderzoek van Blanchard (1986), dat aantoonde dat bij een vraagschok een aanpassingsproces ontstaat waarin lonen en prijzen elkaar opvolgen tot het nieuwe evenwicht is bereikt. Door vervolgens aan te nemen dat lonen en prijzen zich niet tegelijkertijd en/of niet in dezelfde frequentie aanpassen – denk aan de jaarlijkse cao-ronde – liet hij zien dat er ook een langdurig proces van loon- en prijsaanpassingen kan plaatsvinden door de tijd, waarbij het reële loon oscilleert, maar lonen en prijzen voortdurend toenemen. Deze gedachte dat lonen en prijzen elkaar voortdurend onderling beïnvloeden, nemen we expliciet mee in onze modellen. Zie figuur 5 in de hoofdtekst voor de verklaring en voorspelling van de lonen conform ons model. Hiermee wordt ook de impact van inflatieverwachtingen expliciet gemaakt in onze voorspellingen, des te meer omdat lonen ook weer de kerninflatie beïnvloeden. We kiezen er niet voor om inflatieverwachtingen apart te modelleren, zoals Erken en De Groot (2021) hebben gedaan, omdat de schaarse langjarige datareeksen over de inflatieverwachtingen niet goed bruikbaar zijn in de huidige periode van exceptioneel hoge inflatie.
Output gap
De laatste kernvariabele die we hier rapporteren, is de output gap. De output gap meet de daadwerkelijke productie van een economie ten opzichte van de potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of door onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Als de vraag naar goederen en diensten zo hoog is dat bedrijven bij een normale inzet van hun productiecapaciteit niet aan de vraag kunnen voldoen, vergroot dat hun mogelijkheden om prijzen te verhogen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsinvesteringen en de krapte op de arbeidsmarkt.