Onderzoek
Grote verschillen tussen sectoren in ontwikkeling operationele winsten
De hoge inflatie heeft het maatschappelijke debat aangewakkerd over hoe de pijn van de energiecrisis is verdeeld tussen verschillende partijen in onze economie. Met nieuwe data werpen we licht op deze kwestie. Ook onderzoeken we de ontwikkeling van de operationele winsten op sectoraal niveau.
In het kort
Inleiding
Forse prijsverhogingen hebben het afgelopen jaar geleid tot het hoogste inflatiecijfer sinds 1975. Door opgelopen energie- en grondstoffenprijzen hadden bedrijven te maken met hogere inkoopkosten, die ze doorberekenden aan hun afnemers. Tegelijkertijd stegen de operationele winsten in Nederland op macroniveau (zie figuur 1), wat de discussies voedde over de verdeling van lonen en winsten. Ook in andere Europese landen en in de Verenigde Staten stijgen de winsten en staat het aandeel van werknemers in het nationaal inkomen onder druk.
Door gebrek aan data was tot nu toe nog weinig bekend over de precieze achtergrond van de toename van operationele winsten. Ook konden we de verschillen tussen sectoren niet goed in kaart brengen. Onlangs maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de input-outputtabellen over vorig jaar beschikbaar. Daarmee kunnen we een gedetailleerdere analyse maken van de operationele winst in 2022 ten opzichte van 2021. Zo zien we wat de verschillen tussen de sectoren zijn en hoe deze hebben bijgedragen aan de verandering in operationele winst op macroniveau. Voor sommige sectoren steeg de operationele winst bijvoorbeeld, omdat bedrijven simpelweg meer producten of diensten konden verkopen dan een jaar eerder. Bij andere sectoren steeg de operationele winst doordat de prijzen van de afzet harder stegen dan de kosten van intermediaire producten en grondstoffen.
Maar de input-outputtabellen tonen ook waar de prijsstijgingen uiteindelijk terecht zijn gekomen. Is dat voornamelijk bij de Nederlandse consument geweest of hebben bedrijven in Nederland ook veel van deze prijsstijgingen weer doorgegeven aan buitenlandse afnemers?
Het is belangrijk om te weten dat we in deze studie kijken naar operationele winsten: de beloning van het in de Nederlandse economie ingezette kapitaal en ondernemerschap. Dat begrip is gedefinieerd in de nationale rekeningen en is niet hetzelfde als de winst- en verliesrekening van bedrijven. Zo blijven winsten die in het buitenland zijn gerealiseerd buiten beschouwing, en valt onder de operationele winst ook de betaalde rente, pacht en huur. Wat precies de verschillen tussen operationele en boekhoudkundige winsten zijn, leggen we uit in box 1.
Box 1: Operationele winst ontleed
De operationele winst heet in de nationale rekeningen ook wel het netto exploitatieoverschot. De opbouw van het netto exploitatieoverschot is schematisch weergegeven in figuur 2. Het startpunt van winst is het realiseren van omzet. De omzet is de hoeveelheid producten of diensten die een ondernemer verkoopt, vermenigvuldigd met de prijs. De prijs die een consument betaalt voor de producten is iets hoger (of bij uitzondering juist lager) dan de prijs die de ondernemer ontvangt vanwege de betaalde belastingen (of ontvangen subsidies), zoals btw en accijns. Belastingen en subsidies op de winst van bedrijven, zoals de vennootschapsbelasting (vpb), worden hierin niet meegenomen.
Om een product te leveren, heeft een bedrijf uiteraard grondstoffen en halffabricaten nodig, maar er komen ook algemene bedrijfslasten (zoals kosten voor energie, onderhoud van het pand, advertenties) bij kijken. Dat zijn de inputs. Haal je de kosten van deze inputs van de omzet af, dan blijft de bruto toegevoegde waarde over. De bruto toegevoegde waarde is de beloning van de productiefactoren (natuurlijke hulpbronnen, arbeid, kapitaal en ondernemerschap), en omvat ook de middelen die nodig zijn om de afschrijvingskosten op bijvoorbeeld machines te dekken.
Het bruto exploitatieoverschot blijft over nadat vervolgens ook de loonkosten van werknemers zijn betaald. Trekken we daar de afschrijvingen nog van af, dan blijft het netto exploitatieoverschot over. Dat is de operationele winst. Deze omvat niet alleen winst, maar ook de te betalen rente, pacht en de belasting op winst. Het betreft de totale beloning van de productiefactor kapitaal en ondernemerschap, die met economische activiteiten in Nederland is gerealiseerd.
De operationele winst komt op het niveau van bedrijven het beste overeen met de EBIT (Earnings Before Interest, Taxes): de winst voor rente en belastingen (onder belastingen worden in de context van de EBIT alleen belastingen op de winst verstaan). De EBIT is vaak een maatstaf voor de winstgevendheid van de economische activiteiten van een bedrijf. Ook de EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization) is in het bedrijfsleven een veelgebruikte maatstaf. Dit winstbegrip komt meer overeen met het bruto exploitatieoverschot, waarbij de afschrijvingskosten nog niet van de winst zijn afgetrokken. Deze maatstaf overschat de winstgevendheid in kapitaalintensieve sectoren, doordat daar veel onderhoud en vervangingsinvesteringen nodig zijn om de ingezette productiemiddelen in stand te houden.
Een verandering in de omzet of in de verschillende kostenposten leidt tot een verandering in het exploitatieoverschot. Het kan hierbij zowel gaan om prijsveranderingen (van afzetprijzen, inkoopprijzen of lonen) of om volumeveranderingen (aantallen verkochte producten, de hoeveelheid gebruikte inputs, of gewerkte uren).
Operationele winsten lopen vanaf 2021 op
De stijging van operationele winsten begon al in 2021 (zie figuur 1) en hing in de beginfase vooral samen met een hoger productievolume, dat het gevolg was van de opstartende economie na de coronalockdowns (zie figuur 3). In deze figuur staan de bijgedragen op macroniveau aan de verandering van de operationele winst over de tijd. De grijze lijn in de figuur laat de trend in operationele winsten zien. De balken in de figuur geven de bijdrage van verschillende componenten weer. Terwijl ontwikkelingen in het productievolume een steeds kleinere rol spelen, wordt de bijdrage van afzetprijzen – die sterker stijgen dan wat nodig is om de prijsstijgingen van gebruikte inputs af te dekken – geleidelijk groter. In het tweede kwartaal van 2023 nemen stijgende prijzen op macroniveau bijna de gehele stijging van de operationele winst voor hun rekening.
Sterke stijging van winsten: hoe werkt deze perfect storm?
Huishoudens versus … huishoudens
De ontwikkelingen in figuur 1 en 3 geven aanleiding tot de discussie over de verdeling van de pijn van de hoge inflatie, die door de opgelopen energie- en grondstoffenprijzen werd veroorzaakt. In het maatschappelijk debat gaat het soms over de verdeling tussen huishoudens en bedrijven. Maar bedrijven zijn uiteindelijk van huishoudens. De huishoudens die dit kapitaal bezitten, zijn niet alleen ondernemers of kapitaalkrachtige aandeelhouders, maar ook mensen die via hun werkgever pensioen opbouwen of hebben opgebouwd. Uiteindelijk gaat de discussie dus over het verdelen van de pijn van de energie- en grondstoffencrisis tussen huishoudens die hun inkomen vooral uit arbeid halen (loon) en huishoudens die hun inkomen vooral uit kapitaal halen (waaronder bedrijfswinsten en rente).
De combinatie van een schok in kosten die alle bedrijven op een (grotendeels) vergelijkbare manier treft, knelpunten aan de aanbodkant van de economie, en een oververhitting van de economie door riante steunpakketten en inhaalvraag na de coronapandemie, heeft geleid tot een soort perfect storm, die het aandeel van operationele winsten in het bruto binnenlands product (bbp) heeft vergroot.
Bedrijven met marktmacht
Bedrijven met marktmacht hebben (afhankelijk van hoe groot die marktmacht is) enige vrijheid bij het bepalen van hun prijzen. Maar als concurrenten de prijsverhoging niet volgen, of als hoge marges nieuwe toetreders aantrekken, kan dit tot verlies van marktaandeel leiden. Een recente studie van Weber en Wasner (2023) concludeert dat wanneer concurrerende bedrijven worden getroffen door een vergelijkbare schok (zoals hogere energieprijzen), dit in sectoren met bedrijven met marktmacht (door een hoge mate van concentratie) doorgaans leidt tot prijsverhogingen en behoud van marges. Bedrijven die het voorbeeld van hun concurrenten niet volgen, krijgen namelijk te maken met dalende marges, wat hun winstgevendheid onder druk zet. Bij beursgenoteerde bedrijven kan dit bovendien leiden tot afstraffing door de markt.
Knelpunten in de productieketen en oververhitting
Knelpunten in de aanbodketen – denk aan een gebrek aan capaciteit in het containervervoer of een gebrek aan aardgas – versterken dit effect, doordat ze bedrijven in staat stellen om hun prijzen te verhogen zonder verlies van marktaandeel. Dit verklaart mede waarom marges tijdens de COVID-19 pandemie bij het containervervoer flink opliepen, en na het begin van de energiecrisis in de energiesector. Een grote kostenschok zorgt daarnaast voor meer begrip bij afnemers, wat het mogelijk maakt om prijzen te verhogen zonder de relatie met afnemers te verstoren.
De Nederlandse economie bevindt zich – na een korte periode van afkoeling in 2020 – vanaf 2021 aanhoudend in een staat van oververhitting. Dit betekent dat de vraag naar producten en diensten hoger ligt dan de maximale productiecapaciteit. Een economie kan dit tijdelijk volhouden door werknemers te vragen extra uren te werken en door onderhoud van kapitaalgoederen uit te stellen, maar op een gegeven moment leidt deze situatie tot een opwaartse prijsdruk. Door koopkrachtreparatie en steunpakketten heeft de oplopende inflatie nog niet geleid tot een einde aan deze oververhitting. Hierdoor konden bedrijven prijzen verder verhogen, ook in sectoren waar ze over weinig marktmacht beschikken.
Timing is belangrijk
Prijzen van producten reageren doorgaans sneller dan lonen op een exogene schok, zoals die van de energieprijzen (zie CPB, 2023). Over lonen onderhandelen werkgevers en werknemersorganisaties vaak langdurig. En deze worden daarna in (soms meerjarige) cao’s vastgelegd. Daardoor daalt de koopkracht van huishoudens die hun inkomen vooral uit arbeid halen na een exogene prijsschok aanvankelijk vaak harder dan de koopkracht van huishoudens die afhankelijk zijn van kapitaalinkomen. Dat kom doordat de producten en diensten die ze afnemen wel duurder worden, maar hun inkomen niet snel genoeg meestijgt.
Met enige vertraging leidt het achterblijven van lonen tot een conflictfase, waarin werknemers hun achterstand weer proberen in te lopen. Hoge loonstijgingen kunnen vervolgens een nieuwe cyclus van prijsstijgingen uitlokken, en daarmee tot een loon-prijsspiraal (of loon-winst-prijsspiraal) leiden, maar dat is geenszins een wetsmatigheid en de inflatie kan ook vanzelf uitdoven (zie Weber en Wasner, 2023). Oververhitting vergroot de kans dat beurtelings oplopende lonen en winsten de hoge inflatie in stand houden, terwijl de afgenomen onderhandelmacht van vakbonden de kans hierop verlaagt. Oplopende lonen kunnen, zeker in sectoren die er minder goed voor staan, ook leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van bedrijven (zie Biersteker en Erken, 2019). Dit leidt tot verlies van werkgelegenheid als bedrijven hierdoor in de problemen komen. Tegelijkertijd vergroot de krappe arbeidsmarkt de kans dat mensen die hun baan hebben verloren weer een nieuwe baan vinden.
Veranderingen in operationele winst per sector
De mate van marktmacht en de aanwezigheid van knelpunten in de productieketen verschilt sterk tussen sectoren, en daarom ligt het voor de hand dat er aanzienlijke verschillen tussen sectoren zijn in de ontwikkeling van operationele winsten. In figuur 4 staat per sector de ontwikkeling van operationele winsten in 2022 ten opzichte van 2021. In deze figuur maken we voor de meeste categorieën onderscheid tussen volume- en prijseffecten. Alles wat rechts in de grafiek staat, droeg positief bij aan de verandering van de operationele winst en alles links in de grafiek droeg negatief bij. Een loonstijging staat dus links in de grafiek, omdat deze tot een daling van de operationele winst leidt. Hogere afzetvolumes daarentegen staan rechts van de verticale as. Alle componenten in de figuur zijn uitgedrukt als percentage van de operationele winst in het voorgaande jaar (2021). De witte cirkels geven de procentuele verandering van de operationele winst weer: de optelsom van de balken. Details over onze rekenmethode staan in appendix 1.
Gemiddeld steeg de operationele winst in 2022 met 12,8 procent ten opzichte van 2021, maar figuur 4 laat grote verschillen tussen sectoren zien. We bespreken de sectoren die het meeste opvallen hieronder in meer detail. Het spreekt voor zich dat ook binnen sectoren grote verschillen tussen bedrijven kunnen bestaan. De figuur toont het gemiddelde per sector: zelfs in een sector als de delfstoffenwinning is het goed mogelijk dat bij sommige bedrijven de operationele winst niet stijgt, maar daalt. Naast sectoren waar operationele winsten zijn gestegen, zijn er ook sectoren, zoals handel en informatie en communicatie, waar operationele winsten zijn gestagneerd of zelfs zijn gedaald.
Delfstoffenwinning en energie
De delfstoffenwinning zag operationele winsten in 2022 het hardste toenemen ten opzichte van 2021. Het is goed om te onderstrepen dat het hier gaat om een procentuele toename van de operationele winst en niet om het niveau hiervan (zie voor meer informatie hierover Erken en Van der Veen, 2023). Toch heeft de totale operationele winst door de stijging in 2022 – met een niveau van 16,3 miljard euro – het hoogste niveau bereikt sinds 2013. Dit ondanks het feit dat de aardgaswinning de afgelopen jaren sterk is afgebouwd. Twee jaar eerder, in 2020, was in de delfstoffenwinning nog sprake van een negatieve operationele winst van 300 miljoen euro. Ook bij energiebedrijven steeg de operationele winst sterk.
De hogere operationele winsten bij de delfstoffenwinning kwamen voornamelijk doordat de afzetprijzen relatief sterker stegen dan de inkoopprijzen, zoals zichtbaar is in het donkerblauwe balkje in figuur 4 (dat het saldo van de bijdrage van de verandering van afzetprijzen en inkoopprijzen laat zien). Het productievolume van deze sector lag wel iets lager dan in 2021, zoals de lichtblauwe balk laat zien, maar het effect daarvan is gering.
Horeca en cultuur
In de horeca is de positieve verandering van operationele winsten in 2022 ten opzichte van het jaar daarvoor eigenlijk vanzelfsprekend. In 2021 zaten we immers nog volop in de coronalockdowns en hebben veel horecazaken hun omzet flink zien kelderen. Het productievolume steeg dan ook flink ten opzichte van dat jaar. Hier staat echter tegenover dat er ook meer inputs moesten worden ingekocht (oranje balk) en dat er meer personeel werd ingezet (gele balk), wat juist negatief bijdroeg aan wat de horecaondernemers onder de streep overhielden. Prijsveranderingen hadden in deze sector per saldo weinig effect op de operationele winst: hogere inkoopprijzen konden grotendeels worden doorberekend aan de afnemers.
Dit corona-effect zien we ook terug in de sector cultuur, sport en recreatie, waar de productie, het inkoopvolume en de werkgelegenheid stegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Onder de streep bleef de operationele winst vrijwel gelijk.
Stand van zaken in 2023
Het effect van een schok in energieprijzen en grondstoffenprijzen werkt met vertraging door in de rest van de economie. De gemiddelde ontwikkeling van prijzen en operationele winsten tussen 2021 en 2022 in bovenstaande analyse dit effect dus nog niet volledig weer. Idealiter zouden we ook een deel van 2023 meenemen, maar deze cijfers zijn niet beschikbaar op sectoraal niveau. Voor een goede analyse van operationele winsten zijn cijfers nodig die alleen op jaarbasis beschikbaar zijn.
We kunnen wel kijken naar de ontwikkeling van de toegevoegde waarde minus de totale loonsom. Hierbij blijft de ontwikkeling van belastingen, subsidies en afschrijvingen ten opzichte van de operationele winst buiten beschouwing. Deze maatstaf is weliswaar sterk gecorreleerd aan operationele winsten, maar niet perfect. Uit deze ruwe analyse blijkt dat de toename van winsten iets lijkt te verbreden. In de delfstoffenwinning en energiesector dalen de winsten inmiddels, terwijl ze in veel andere sectoren – waaronder delen van de dienstensector – juist versneld stijgen. Gezien de beperkingen van de methode vinden we de uitkomsten niet nauwkeurig genoeg om cijfers over afzonderlijke sectoren te rapporteren.
Een ander perspectief: inflatie uitgesplitst
In de voorgaande paragraaf keken we naar de verandering van het operationele winsten. In deze paragraaf nemen we juist de verandering van prijzen als startpunt. Hierbij gaat het om prijsinflatie volgens de prijsindices uit de nationale rekeningen. Door middel van input-outputanalyse hebben we onderzocht wat de herkomst is van prijsstijgingen. Hierbij onderscheiden we consumentenprijzen, prijzen die Nederlandse exporteurs rekenen aan buitenlandse afnemers, de prijs van overheidsuitgaven en investeringsprijzen. We kijken hierbij alleen naar het prijseffect en niet naar volume-effecten. Als bedrijven bijvoorbeeld een hogere operationele winst hebben behaald doordat ze meer producten verkopen of doordat ze efficiënter omgaan met energie, dan blijft de winststijging die hiervan het gevolg is dus buiten beschouwing. In box 2 bespreken we de gebruikte methode, en gaan daarbij ook in op de beperkingen daarvan. We kijken in deze paragraaf naar het bruto exploitatieoverschot in plaats van naar het netto exploitatieoverschot (dat gelijk is aan de operationele winst). Een deel van het bruto exploitatieoverschot is feitelijk geen inkomen uit vermogen, maar is nodig om de kosten van afschrijvingen en vervangingsinvesteringen te dekken.
Figuur 5 toont de uitkomsten van de uitsplitsing van de stijging van afzetprijzen. Behalve bij de overheidsuitgaven, is bij alle eindgebruikers een groot deel van prijsstijgingen gerelateerd aan prijsstijgingen van goederen en diensten die zijn geïmporteerd uit andere landen. Naast opgelopen importprijzen en een hoger bruto exploitatieoverschot leverde ook het afbouwen van coronasubsidies in 2022 een belangrijke bijdrage aan de inflatie, wat terug te zien is in de categorie overig.
Collectief armer
Prijzen van producten waarvan Nederland meer importeert dan exporteert – zoals grondstoffen en energie – zijn op wereldmarkten sterker in prijs gestegen dan prijzen van producten waarvan Nederland juist netto exporteur is. Deze situatie, ook wel ruilvoetverslechtering genoemd, heeft ons collectief armer gemaakt. Hierdoor zijn we, nog los van het feit dat kosten en baten van gestegen prijzen niet gelijkmatig zijn verdeeld over sectoren en bedrijven, niet in staat om het koopkrachtverlies door de prijsstijging van geïmporteerde inputs (geheel) ongedaan te maken door verhoging van winsten en lonen. Winst- en loonstijgingen leiden tot een verdere verhoging van afzetprijzen. Dit maakt Nederlandse exportproducten minder aantrekkelijk op wereldmarkten. De daling van de export die dit veroorzaakt, doet het voordeel van hogere afzetprijzen weer teniet. Als hoge loon- en winststijgingen ook in andere eurolanden tot extra prijsstijgingen leiden, kan dit er ook toe leiden dat de euro minder waard wordt ten opzichte van andere valuta. De afzet van exportproducten blijft dan beter op peil, maar ook in dit geval wordt koopkracht weer ongedaan gemaakt, in dit geval doordat importprijzen stijgen.
Box 2: Methode uitsplitsing inflatie
Voor het uitsplitsen van de verschillende bronnen van prijsstijgingen maken we opnieuw gebruik van de input-outputtabellen van het CBS. Hierin zien we voor 81 sectoren welke inputs deze sectoren hebben gebruikt, wat de prijsverandering van deze inputs is geweest, en hoe prijzen van de leveringen van deze sectoren aan andere sectoren en aan afnemers, zoals consumenten, zijn veranderd. De berekeningswijze staat verder toegelicht in appendix 2. Een belangrijke aanname bij deze analyse is dat prijsveranderingen binnen sectoren per type input hetzelfde zijn bij productie voor verschillende soorten afnemers (zoals consumenten of andere sectoren in Nederland). We veronderstellen dus dat – bijvoorbeeld – loonstijgingen bij bedrijven die binnen een sector vooral voor de export produceren hetzelfde zijn als loonstijgingen bij bedrijven die vooral aan consumenten in Nederland leveren. Dat is geen waterdichte aanname. Er is namelijk, althans in theorie, een verschil tussen bedrijven die alleen exporteren en bedrijven die alleen aan de Nederlandse markt leveren. Volgens Melitz en Trefler (2012) exporteren alleen de meest productieve bedrijven omdat handel naar andere landen extra kosten met zich meebrengt.
Een belangrijke beperking van de analyse is dat het, door het ontbreken van data, niet mogelijk is om de afschrijvingen uit te splitsen in een prijs- en een volumecomponent. Daarom hebben we bij deze analyse gekeken naar het bruto exploitatieoverschot in plaats van naar operationele winsten (oftewel het netto exploitatieoverschot). Een deel van het bruto exploitatieoverschot is nodig om de kosten van de afschrijvingen te dekken. Gemiddeld bestaat 38 procent van het bruto exploitatieoverschot uit afschrijvingskosten (in 2022). Wij schatten in dat van het bruto exploitatieoverschot aan de prijsstijging van de totale afzet (zie gele balk binnen ‘Totaal’ in figuur 5) – te weten 1,8 procentpunt – globaal een derde deel is toe te rekenen aan de prijsstijging van afschrijvingen. Dat cijfer verschilt natuurlijk per sector, maar we kijken hier naar waar alle prijsstijgingen naartoe zijn gegaan. Hierbij hebben we aangenomen dat de prijsstijging van afschrijvingen (en daarmee de bijbehorende vervangingsinvesteringen) gelijk is aan de prijsstijging van de investeringen.
Consumenten
De stijging van consumentenprijzen in 2022 bedroeg volgens de prijsdeflator uit de nationale rekeningen 6,9 procent. Dat is aanzienlijk lager dan de consumentenprijsinflatie van 10,0 procent die het CBS voor dat jaar volgens de oude meetmethode rapporteert, maar vergelijkbaar met de CPI-inflatie van 6,8 procent volgens de nieuwe meetmethode waarop het CBS per 1 juni is overgeschakeld.
Nederlandse consumenten kregen dus het afgelopen jaar te maken met een prijsstijging van bijna 7 procent. Net zoals bij de export werd deze prijsstijging hoofdzakelijk – ruim twee-derde deel – veroorzaakt door hogere invoerprijzen. De stijging van het bruto exploitatieoverschot verklaarde 1,2 procentpunt van de totale prijsstijging voor consumenten in 2022. Bij de consumptie van huishoudens ligt dit percentage daarmee duidelijk lager dan bij de totale finale bestedingen (de rechterbalk in de figuur), waar het aandeel – zoals we eerder dit jaar al schreven – ongeveer 2 procent bedraagt.
Het valt op dat de stijging van loonkosten in 2022 nog nauwelijks een bijdrage leverde aan de stijging van consumentenprijzen. Dat komt door zogenoemde samenstellingseffecten. Loonkosten per gewerkt uur in een aantal voor consumenten belangrijke sectoren – horeca, vervoer, cultuur – daalden in 2022. We vermoeden dat het hier ook om een corona-effect gaat. Tijdens de verschillende lockdowns en periodes met bezoekersbeperkingen hebben de goedkopere krachten, zoals studenten met een bijbaan in de horeca, misschien als eerste hun baan verloren. Na afschaffing van de coronamaatregelen en het volledig opengaan van deze sectoren zijn deze krachten weer aangenomen. Dat zorgt dan voor een prijsdaling per gewerkt uur. Bij de prijs van overheidsuitgaven speelde de loonontwikkeling in 2022 al wel een belangrijke rol.
Buitenland
Van de weergegeven eindgebruikers kreeg het buitenland te maken met de hoogste prijsstijging. De prijs van geëxporteerde goederen en diensten steeg in 2022 met maar liefst 17,4 procent. De belangrijkste verklaring voor het grote verschil met prijsinflatie bij consumenten is het feit dat de export vooral bestaat uit goederen, die veel sterker in prijs zijn gestegen dan diensten. Zo steeg de prijs van geëxporteerde goederen met 21 procent terwijl de prijsstijging van geëxporteerde diensten maar 6,6 procent was. De stijging van exportprijzen is grotendeels te verklaren doordat geïmporteerde producten, die als input zijn gebruikt bij het produceren van de export, in prijs zijn gestegen. Van de prijsstijging van 17 procent komt ongeveer 14 procentpunt door een hogere importprijs. De overige 3 procentpunt wordt grotendeels verklaard door een hoger bruto exploitatieoverschot. Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat een deel hiervan nodig is geweest om de prijsstijging van afschrijvingen en vervangingsinvesteringen te dekken.
Conclusie
In 2022 zijn de in de Nederlandse economie gerealiseerde operationele winsten – de beloning voor het ingezette kapitaal en ondernemerschap – gestegen, maar hierbij bestaan grote verschillen tussen sectoren. Vooral de delfstoffenwinning en de energiesector profiteerden in 2022 van sterk oplopende operationele winsten.
Ook in de industrie, vervoer en horeca namen operationele winsten fors toe ten opzichte van het jaar ervoor. In andere sectoren, zoals de handelssector, daalden operationele winsten in 2022 juist. Verklaringen voor de ontwikkeling van operationele winsten verschillen per sector. Sommige sectoren konden de hogere prijzen voor hun inputs bijvoorbeeld goed doorberekenen, terwijl dat in andere sectoren moeilijk was. Daarnaast was het effect van de coronapandemie goed zichtbaar. In sectoren als de horeca, de vervoersbranche en cultuur, sport en recreatie namen de operationele winst in 2022 toe vergeleken met jaar daarvoor, wat vooral lag aan het hogere productievolume. De toename van winsten lijkt in de eerste twee kwartalen van 2023 iets te verbreden: in de delfstoffenwinning en energie is de stijging inmiddels voorbij, terwijl de stijging in sommige andere sectoren – waaronder delen van de dienstensector – juist versnelt.
De prijsstijgingen van goederen en diensten in Nederland werden in 2022, niet verrassend, vooral veroorzaakt door prijsstijgingen uit het buitenland. We hebben de inflatie dus grotendeels geïmporteerd en slechts een beperkt deel is het gevolg van stijging van operationele winsten of lonen. Door de geïmporteerde inflatie is Nederland collectief armer geworden, omdat de prijzen van de producten die we importeren op internationale markten veel harder zijn gestegen dan de prijzen van de goederen en diensten die we exporteren. Het verlies van de Nederlandse koopkracht ten opzichte van het buitenland kan niet geheel ongedaan worden gemaakt door de binnenlandse winsten en lonen te verhogen. De vraag is vooral hoe de pijn van de externe prijsschok verdeeld moet worden binnen Nederland.
We moeten ook de grote verschillen tussen sectoren in de ontwikkeling van operationele winsten in ogenschouw nemen. Deze verschillen pleiten tegen een one size fits all benadering bij loononderhandelingen. Ook eerder onderzoek van Erken en Van der Veen (2023) liet al zien dat de ruimte voor loonstijgingen sterk verschilt tussen sectoren.
Appendix 1: Exploitatieoverschot per sector
Om de verandering in operationele winsten en de bijdrage van de verschillende categorieën per sector te bepalen, gebruiken we de meest recente data uit de input-outputtabellen (IO-tabellen) van het CBS over 2022. Het CBS publiceert deze tabellen in zowel lopende prijzen als in constante prijzen. Data over afschrijvingen halen we uit de tabellenset van de nationale rekeningen van 2022 van het CBS.
Schematisch ziet een input-output tabel er uit zoals in tabel 1. Voor deze berekening zijn we vooral geïnteresseerd in de verschillende ‘W-categorieën’ – verbruik binnenland, invoer-categorieën (inclusief invoerrechten, productgebonden belastingen en subsidies, en handels- en vervoersmarges), niet-productgebonden belastingen en subsidies, lonen (inclusief sociale premies ten laste van werkgevers), het bruto exploitatieoverschot – en de ‘Y-categorie’: productie.
Eerst bepalen we het verschil tussen het volume- en het prijseffect. Het volume-effect bepalen we door de W- en Y-cellen van de IO-2022 tabel in constante prijzen te vergelijken met de W- en Y-cellen van IO-2021 tabel in lopende prijzen, waarbij constante prijzen de prijzen van het voorgaande jaar zijn. We bepalen het prijseffect vervolgens door de overeenkomende cellen van de IO-2022 tabel in constante prijzen af te halen van de IO-2022 tabel in lopende prijzen.
Om tot de operationele winst te komen, moeten we de afschrijvingen van het bruto exploitatieoverschot aftrekken. Voor deze afschrijvingen kunnen we geen volume- en prijseffect bepalen, omdat deze data niet beschikbaar zijn. Data over afschrijvingen in 2022 zijn momenteel ook alleen beschikbaar op het niveau van hoofdsectoren. De input-outputdata zijn wel al beschikbaar voor deelsectoren. Deze moeten we dus eerst aggregeren tot hoofdsectorniveau om vervolgens de afschrijvingen ervan af te kunnen trekken.
Wanneer van de afzonderlijke W- en Y -categorieën de volume- en prijseffecten en de operationele winsten voor de hoofdsectoren zijn vastgesteld, kunnen we de aandelen bepalen in de jaar-op-jaar-mutatie van operationele winsten.
Appendix 2: Prijsstijgingen per eindgebruiker
De totale prijsstijging voor de vier outputcategorieën Uitvoer, Consumptie huishoudens, Overheidsuitgaven en Investeringen en de uitsplitsingen van de totale prijsstijging naar de vier inputcategorieën Invoerprijzen, Loonkosten, Exploitatieoverschot incl. afschrijving en Overig is bepaald op basis van de input-outputtabellen van het CBS over 2022 (voorlopige cijfers). Hieronder volgt de beschrijving van de genomen stappen om te komen tot het resultaat in figuur 5:
Stap 1
Voor iedere cel (x, y) in de input-outputtabellen van 2022 in lopende prijzen (LP) en constante prijzen (CP, in prijzen voorgaand jaar) is het absolute prijsverschil in miljoenen euro's bepaald tussen de LP- en CP-tabel:
Stap 2
Voor alle outputcategorieën y ∈ in de prijsverschiltabel P2022V (x,y) zijn de prijsverschillen vanuit een aantal inputcategorieën als volgt samengevoegd:
Stap 3
Vervolgens bepalen we op basis van deze vier samengestelde inputcategorieën A, B, C en D voor alle sectoren y de prijsverandering als fractie van de prijsverandering van de productie:
Stap 4
We zetten vervolgens per inputcategorie alle fracties per sector in een matrix. Dus:
De bovenstaande matrix Fi in vermenigvuldigen met de Leontiefinverse van de volgende matrix
geeft per sector in y ∈ {1,…,81} de intensiteit van iedere inputcategorie i .
In formulevorm komt dit neer op de 1 x 81 matrix Gi=Fi (I-V)-1 ∀ i ∈ {A,B,C,D} waarbij ieder element gi1y staat voor de intensiteit van inputcategorie i voor sector y.
Stap 5
Door per outputvariabele y ∈ {83:uitvoer goederen,…,94:cif/fob-herclassificatie} de intensiteiten uit de matrix Gi te vermenigvuldigen met de matrix Oy die bestaat uit de volgende elementen:
en hierbij P2022V (i,y) bij op te tellen geeft voor iedere inputvariabele i ∈ {A,B,C,D} de impact van de betreffende inputcategorie i op de verschillende outputcategorieën in miljoenen euro’s.
In formulevorm geeft dit de volgende input-outputprijsimpactvariabele: goi,y=Gi Oy+P2022V (i,y)
Stap 6
Het aantal outputcategorieën y ∈ {83:uitvoer goederen,…,94:cif/fob-herclassificatie} is voor de input-outputprijsimpactvariabele goi,y vervolgens teruggebracht van twaalf tot vijf op basis van de volgende samenvoegingen:
Dit geeft de volgende tabel:
Stap 7
Hierna halen we uit de tabel CP 2022V de totale inputwaarde voor dezelfde samengestelde finalevraagcategorieën
Stap 8
Tot slot delen we vervolgens per samengestelde finalevraagcategorie de prijsverschillen uit de vier samengestelde inputcategorieën en de inputcategorie totaal door de totale input in CP 2022V. Dit maakt per samengestelde finalevraagcategorieën inzichtelijk wat de totale prijsverandering is geweest in 2022 en maakt inzichtelijk in welke mate de vier verschillende inputvariabelen hieraan hebben bijgedragen.