Update
Nederlandse economie moddert door, groeiperspectieven matig
Wij verwachten dat de Nederlandse economie in 2023 en 2024 met 0,4 en 0,8 procent groeit. De arbeidsmarkt blijft krap en de inflatie daalt geleidelijk.
In het kort
1. Bevindt de Nederlandse economie zich in een recessie?
Het antwoord is ‘ja’ als je die vraag beantwoordt met in het achterhoofd de definitie van twee kwartalen van aaneengesloten krimp van de economie. Volgens de economische cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kromp het bruto binnenlands product (bbp) in het tweede kwartaal met 0,3 procent (kwartaal-op-kwartaal), nadat het in het eerste kwartaal ook al was gekrompen met 0,4 procent. Vanwege de hoge inflatie en een oververhitte economie hadden we dit in het voorjaar van 2022 al voorspeld, al heeft de krimp zich dus een kwartaal later gemanifesteerd dan we destijds verwachtten. Ook was de afkoeling iets sterker dan verwacht. Vooral de sterk teruggelopen uitgaven van consumenten in het tweede kwartaal (-1,6 procent k-o-k) kwamen als een verrassing – een teken dat huishoudens nog steeds worstelen met de hoge inflatie.
Voor economen is dit echter niet voldoende om daadwerkelijk te spreken van een recessie, laat staan van een economische crisis. Daar hoort onder andere ook een verslechtering van de arbeidsmarkt bij. Baanverlies heeft een sterk negatief (tijdelijk) effect op het consumptiepatroon van huishoudens (zie bijvoorbeeld Benito, 2006; Andersen et al., 2021; Browning en Crossley, 2008). Een sterke oploop van de werkloosheid heeft daardoor een veel sterkere schoksgewijze impact op de economie dan de geleidelijke koopkrachterosie die het gevolg is van bijvoorbeeld hoge inflatie.
Van een sterk verslechterende arbeidsmarkt is momenteel geen sprake. De werkloosheid is in historisch perspectief laag, de vacaturegraad hoog en het aantal faillissementen - hoewel ietwat stijgend – laag (zie voor meer informatie over aantal faillissementen onze sectorprognoses). Ook zien ondernemers een tekort aan personeel nog steeds als de voornaamste belemmering voor hun bedrijfsvoering, waardoor een forse verslechtering op de korte termijn onwaarschijnlijk is.
Onvermijdelijke afkoeling
We zien de economische krimp van de afgelopen kwartalen vooral als onderdeel van een onvermijdelijke afkoeling. De Nederlandse economie is momenteel meer dan 6 procent groter dan in het vierde kwartaal van 2019, net voor het uitbreken van de coronacrisis. Ter vergelijking: veel andere eurozonelanden, zoals Spanje en Duitsland, zijn de klap door de corona- en energiecrisis momenteel maar nauwelijks te boven (figuur 2).
Met het voorspoedige herstel uit de crisis raakte de Nederlandse economie oververhit (zie tabel 2). De huidige stand van de productie van goederen en diensten ligt volgens onze berekeningen nog steeds zo’n 2 procent boven wat we als economie maximaal kunnen produceren. Een economie kan tijdelijk boven de maximale productiecapaciteit opereren, door bijvoorbeeld werknemers te vragen om over te werken of onderhoud aan machines uit te stellen, maar uiteindelijk leidt een te hoge vraag naar goederen en diensten altijd tot opwaartse prijsdruk. De oververhitting is dan ook duidelijk terug te zien in de torenhoge kerninflatie – de inflatie zonder de componenten voedsel en energie – die in augustus nog steeds 7 procent is.
Ook zien we de oververhitting, zoals gezegd, duidelijk terug op de arbeidsmarkt. De werkloosheid is in historisch perspectief nog erg laag (3,6 procent in juli) en in het tweede kwartaal van 2023 stonden er 122 vacatures open tegenover elke 100 werklozen.
2. Vooruitzichten
Vooruitkijkend verwachten we vooral een periode van economisch ‘doormodderen’. We voorzien dat het Nederlandse bbp in 2023 met gemiddeld 0,4 procent groeit en in 2024 met 0,8 procent (zie tabel 1 en figuur 3). Het aantal faillissementen neemt naar verwachting verder toe, waardoor we ervan uitgaan dat ook de werkloosheid licht stijgt. Maar beide blijven naar verwachting laag in historisch perspectief. Hieronder bespreken we de bestedingscomponenten die samen het bbp vormen separaat.
Particuliere consumptie en inflatie
We verwachten dat de particuliere consumptie – goed voor meer dan 40 procent van de totale Nederlandse economie – zich in 2023 (0,5 procent groei) en 2024 (1,2 procent) zeer gematigd ontwikkelt.
De particuliere consumptie kromp de eerste helft van dit jaar ten opzichte van eind vorig jaar met 1,8 procent, vooral doordat de inkomensstijging achterbleef bij de hoge inflatie. Daarbij speelt mee dat de inflatie die mensen daadwerkelijk ervaren een stuk hoger is dan wat de officiële statistieken laten zien (zie figuur 4). Dit komt door een verandering in de CBS-methode om energieprijzen te meten (zie voor meer informatie daarover de Inflatiemonitor). De energieprijzen werden tot mei 2023 berekend onder de aanname dat ieder huishouden een variabel energiecontract had dat maandelijks werd vernieuwd (dit noemen we gemakshalve even de ‘oude CBS-methode’). Die veronderstelling is echter geen juiste afspiegeling van de werkelijkheid, omdat veel huishoudens doorlopende energiecontracten hadden met vaste tarieven. In de nieuwe methode doet het CBS dit wel, en het gebruikt daarvoor contractgegevens van huishoudens bij energieleveranciers die veel beter weerspiegelen wat huishoudens daadwerkelijk kwijt zijn voor gas en elektriciteit. De methodewijziging heeft geen implicaties voor de totale gemeten inflatie vanaf medio 2021, de periode net voordat de prijzen van energie sterk begonnen op te lopen. Het zorgt echter wel voor een flinke verschuiving van de gemiddelde inflatie tussen de jaren 2022 en 2023. Wanneer we de nieuwe berekeningsmethode gebruiken om de cijfers te herberekenen, zou de geharmoniseerde consumentenprijsinflatie (HICP) in 2022 zijn uitgekomen op 7,3 procent (in plaats van 11,6 procent volgens de oude methode ) en in 2023 naar verwachting uitkomen op 9,4 procent (in plaats van 4,8 procent).
Vooruitkijkend is het vooral de kerninflatie (de inflatie exclusief voedsel en energie) die ook volgend jaar hoog blijft (zie figuur 4), terwijl de prijsstijgingen van voedsel en energie normaliseren. De kerninflatie blijft vooral hoog doordat de prijsstijgingen van grondstoffen sinds begin vorig jaar met een flinke vertraging doorwerken in de prijzen van goederen en diensten en doordat de loonkosten van bedrijven stijgen door toenemende loonstijgingen (zie ook onze Inflatiemonitor van juli vorig jaar en deze studie van Bank Underground). Onze Inflatiemonitor van augustus bevat een uitgebreidere toelichting op onze inflatieverwachtingen.
Dit heeft ook implicaties voor de ontwikkeling van de reële loongroei. Waar onder de oude methode de jaar-op-jaarmutatie van de reële lonen in juli een licht plusje zou vertonen, daalt deze naar verwachting nog als we uitgaan van de inflatiecijfers volgens de nieuwe CBS-methodiek (zie figuur 5). Over het hele jaar genomen komt de koopkracht in onze berekeningen uit op -1,8 procent voor 2023 en 2,5 procent voor 2024 (zie figuur 6).
Private investeringen
Waar de particuliere consumptie in de eerste helft van 2023 tegenviel, was de ontwikkeling van de private investeringen – ondanks een lichte krimp van de woninginvesteringen – juist onverwacht positief. Tegen de achtergrond van een verslechterd exportbeeld en gestegen kapitaalrentes is het opvallend dat de bedrijfsinvesteringen in de eerste helft van 2023 met ongeveer 6 procent groeiden ten opzichte van eind 2022.
Vooruitkijkend verwachten we desalniettemin dat de bedrijfsinvesteringen de komende kwartalen krimpen. In Nederland is bedrijfsschuld in hogere mate kortlopend gefinancierd vergeleken met andere Europese landen[1]. Aflopende bedrijfsleningen zijn mogelijk onderhevig aan een renteherziening, wat zorgt voor hogere rentelasten voor een deel van het bedrijfsleven. Uit een enquête van de Europese Centrale Bank (ECB) onder Nederlandse banken blijkt inderdaad dat een meerderheid de afgelopen tijd een afname in hun bedrijfskrediet heeft gerapporteerd (zie figuur 7). Hogere financieringslasten hebben invloed op de ontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen, zeker als de extra inkomsten van die investeringen niet opwegen tegen de extra rentelasten. Vooral investeringen die nauwelijks leiden tot kostenbesparing of innovatie worden vaker als onrendabel bestempeld dan in een lage-renteomgeving. Ook netwerkcongestie op veel locaties in Nederland belemmert bedrijven in hun vestigings- en uitbreidingsplannen en dat trekt naar verwachting de komende periode een wissel op de bedrijfsinvesteringen.
[1] Dit beeld wordt wel vertroebeld door een relatief hoog aandeel buitenlandse multinationals die in Nederland actief zijn of een deel van hun schuld elders binnen de holding in Nederland boeken.
Voor het jaargemiddelde komt de groei van de bedrijfsinvesteringen overigens nog uit op 6,2 procent, maar dat komt door de groei in de eerste helft van 2023 en positieve overloopeffecten vanuit 2022. In 2024 verwachten we een krimp van de bedrijfsinvesteringen van 2,8 procent.
Woninginvesteringen – de optelsom van onder meer investeringen in nieuwbouwwoningen, verbouw van bestaande woningen en transactiekosten – maken ook een belangrijk deel uit van de private investeringen. We verwachten dat de woninginvesteringen dit en vooral volgend jaar sterk afnemen met respectievelijk 1,2 procent en 7,9 procent. Na in 2021 te hebben gepiekt, is het aantal verleende woningbouwvergunningen in de eerste helft van 2023 met zo'n 30 procent gedaald ten opzichte van de eerste helft van 2021. Dat is inmiddels ook terug te zien in een dalende trend in het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen, die naar verwachting tot en met volgend jaar aanhoudt.
Overheid
De overheid draagt dit en volgend jaar via haar bestedingen positief bij aan de economische groei. De val van het kabinet heeft daar beperkt invloed op: het effect daarvan komt vermoedelijk vooral in latere jaren tot uiting. Rutte-IV startte met een ambitieus regeerakkoord, inclusief specifieke fondsen voor klimaat, wetenschap en investeringen. Hoewel we liever hadden gezien dat er permanent geld wordt vrijgemaakt voor deze doelen, was dit in elk geval een stap in de goede richting. De ambities zijn niet volledig waargemaakt, onder andere door de onvoorziene energie- en inflatiecrisis, de stikstofproblematiek en tekorten aan personeel en materialen.
De enigszins afkoelende economie biedt vanuit dat perspectief dus kansen: wanneer de vraag naar arbeid en materialen vanuit de private sector terugzakt, kan de overheid het stokje overnemen. We verwachten mede daarom een groei van de overheidsconsumptie van respectievelijk 2,6 en 2,4 procent voor dit en volgend jaar. De overheidsinvesteringen groeien naar verwachting met 2,0 en 5,9 procent.
De donkere wolken boven deze cijfers pakken zich echter wel geleidelijk samen. De sterk opgelopen rente leidt al snel tot hogere rentelasten voor de overheid. In maart 2022 verwachtte het CPB dat deze in 2024 0,3 procent van het bbp zouden bedragen, de huidige inschatting is 0,8 procent. Het verschil is ruim 5 miljard euro; geld dat elders op de begroting gevonden moet worden.
Ook hakken de steunpakketten voor huishoudens en bedrijven om de effecten van de hoge energieprijzen te beperken er flink in. Het overheidstekort komt in 2024 (2,4 procent volgens het CPB) akelig dicht in de buurt van de Europese grens van 3 procent. Dit kan er toe leiden dat het kabinet met Prinsjesdag besluit alsnog te snijden in bepaalde uitgaven.
Internationale handel
De Nederlandse economie was, is en blijft sterk afhankelijk van handel met andere landen. Zowel voor het importeren van producten en diensten die we zelf niet produceren, als voor het exporteren van onze eigen productie. Recent bleek eens te meer dat de goederenexport een grote bijdrage heeft geleverd aan de economische groei in de afgelopen twee jaar. We verwachten echter niet dat dit ook in 2023 en 2024 het geval is. De export staat onder druk doordat vele westerse economieën te maken hebben met stagnerende groei, waardoor de buitenlandse vraag naar Nederlandse goederen en diensten in 2023 naar verwachting niet en in 2024 slechts heel beperkt (1,2 procent) groeit. We verwachten dat de export in die jaren beperkt groeit met respectievelijk 0,6 procent en 1,5 procent (zie figuur 8).
De import groeit dit en komend jaar evenmin hard. De lage groei van zowel de export als de binnenlandse bestedingen leidt tot een vergelijkbare lage vraag naar goederen uit het buitenland. De verwachte krimp van de private investeringen in de aankomende kwartalen is hierbij de meest in het oog springende ontwikkeling.
3. Perspectieven voor de Nederlandse economie op middellange termijn
Aan de vooravond van Tweede Kamerverkiezingen in november en een nieuwe coalitie is het nuttig om het perspectief op de Nederlandse economie iets verder te verleggen naar de middellange termijn. Wat is, zonder aanvullend beleid, het groeipotentieel van de Nederlandse economie? Dit wordt in essentie bepaald door drie componenten (zie figuur 9):
- ontwikkeling van de arbeidsinzet (verandering van de werkgelegenheid in gewerkte uren)
- verandering van de hoeveelheid kapitaalgoederen (machines, computers, gebouwen, infrastructuur, etc.) per gewerkt uur
- technologische ontwikkeling in de brede zin van het woord
Groei arbeidsinzet op korte termijn nog mogelijk
In 2023 verwachten we dat de extra arbeidsinzet zorgt voor een groeibijdrage van 1,0 procentpunt (zie figuur 10). Deze groeibijdrage komt vooral door een toename van de bevolkingsomvang en een herstel in het aantal gewerkte uren per zelfstandige. We verwachten dat de arbeidsparticipatie iets zal terugzakken, omdat deze voor een aantal leeftijdsgroepen in 2022 ver boven de structurele participatiegraad lag. Ook loopt de werkloosheid dit jaar licht op tegen de achtergrond van een haperende economie, wat de groeibijdrage van arbeid remt.
Voor 2024 komt deze groeibijdrage van de arbeidsinzet zelfs uit 1,5 procentpunt. Naast de bevolkingstoename en herstel in het aantal gewerkte uren van zelfstandigen verwachten we in dit jaar ook weer een positieve bijdrage van de arbeidsparticipatie, vooral ingegeven door een sterke stijging van de arbeidsparticipatie onder ouderen. Daarna nemen de mogelijkheden van extra arbeidsinzet door de vergrijzing in onze berekeningen snel af. Aan het eind van het decennium kunnen we krimp van het arbeidsaanbod verwachten.
Productiviteitsgroei
De positieve verwachte bijdrage van de arbeidsinzet in 2023 en 2024 impliceert dat de bijdrage van de arbeidsproductiviteit per uur in 2023 verslechtert (-0,5 procent) en niet groeit in 2024. Omdat op de middellange termijn de extra inzet van arbeid door de vergrijzing tot stilstand komt, kan de economische groei later dit decennium alleen gerealiseerd worden door groei van de arbeidsproductiviteit per uur. Hoewel we momenteel nog bezig zijn om de potentiële arbeidsproductiviteitsgroei van de Nederlandse economie in kaart te brengen, is het weinig bemoedigend dat de productiviteitsgroei over de tijd sterk is teruggelopen van gemiddeld 1 tot 1,5 procent per jaar tussen 1990 en 2010 naar een schamele 0,4 procent in de periode sinds 2010 (zie figuur 11).[2]
[2] Ook wanneer we de corona- en energiecrisis weglaten, komt de gemiddelde jaarlijkse arbeidsproductiviteitsgroei niet boven de 0,3 procent per jaar uit.
De vertraging van de productiviteitsgroei komt deels door lagere groeibijdrage van de IT- en non-IT-kapitaalgoederenvoorraad (zie figuur 12). Daarnaast is de efficiëntie van de economie (TFP-groei) duidelijk afgenomen. Dat komt waarschijnlijk deels door werkgelegenheidsverschuivingen naar sectoren met een lager dan gemiddeld arbeidsproductiviteitsniveau (zoals de horeca, de overige zakelijke dienstverlening en de zorg), terwijl het werkgelegenheidsaandeel van sommige hoogproductieve sectoren (zoals de groothandel, telecommunicatie, chemische industrie en financiële dienstverlening) in de totale Nederlandse economie juist slinkt.
Uit deze analyse blijkt eens te meer dat productiviteitsgroei essentieel is om onze economische welvaart ook na 2024 toe te laten nemen. Het kabinet Rutte-IV heeft stappen in de goede richting gezet door geld vrij te maken voor productiviteitsverhogende investeringen, onder andere via het Nationaal Groeifonds, het Klimaatfonds en extra geld voor onderzoek en wetenschap. Dat zijn echter slechts tijdelijke gelden. Een permanent hogere productiviteitsgroei vereist een permanent budget om dit te stimuleren en faciliteren. Het is aan een volgend kabinet om hier gevolg aan te geven.