Onderzoek
Landbouwtransitie: de krimpende milieugebruiksruimte vraagt verdere aanpassingen
De land- en tuinbouw legt vanwege de aard van haar activiteiten een relatief groot beslag op de milieugebruiksruimte en dat is niet altijd te vermijden. Het beslag verschilt sterk van subsector tot subsector.
In het kort
Milieugebruiksruimte is een breed begrip
De milieugebruiksruimte is de ruimte voor activiteiten binnen de grenzen van het milieu. Land- en tuinbouwactiviteiten onderscheiden zich van andere economische activiteiten, omdat ze gebruik maken van veel grond en water, grotendeels in de buitenlucht plaatsvinden en in hoge mate het landschap in het landelijk gebied vormgeven. Daarmee legt de sector logischerwijs een relatief groot beslag op de milieugebruiksruimte. Deze kunnen we onderverdelen in bodem, water, lucht en biodiversiteit. De land- en tuinbouw heeft een relatie met alle vier de onderdelen.
De relatie met lucht (en klimaat) bestaat uit de uitstoot van broeikasgassen, stikstofverbindingen en fijnstof. De relatie met water bestaat uit de belasting van het grond- en oppervlaktewater met verliezen van stikstof, fosfaat en residuen van pesticiden en uit onttrekkingen van grond- en oppervlaktewater voor irrigatie. Dezelfde uitstoot, verliezen en onttrekkingen hebben eveneens invloed op de chemische, fysische en biologische toestand van de bodem. Tot slot hebben de belasting van lucht, water en bodem direct en indirect effect op de biodiversiteit. Zo hebben de uitstoot van stikstofverbindingen, het gebruik van pesticiden en wateronttrekkingen invloed op de natuurkwaliteit. Tegelijkertijd kan het agrarisch landschap bijdragen aan biodiversiteit door ruimte te geven aan de natuur via groenblauwe dooradering van het landschap, net als bufferstroken en landschapselementen op landbouwgrond (zie figuur 1).
De verschillende processen in de landbouw die leiden tot een beslag op de milieugebruiksruimte zijn:
Daarnaast hebben de intensiteit van het grondgebruik door de landbouw, de aanwezigheid van waterlopen, bufferstroken en landschapselementen impact op de bodem en de biodiversiteit in brede zin. Hetzelfde geldt voor onttrekkingen van water voor irrigatie van gewassen.
De ene sector is de andere niet
De processen die een beslag leggen op de milieugebruiksruimte en de daaraan verbonden emissies verschillen per agrarische activiteit (zie figuur 2).
Sectoren kunnen niet geheel los van elkaar worden beschouwd. Ze zijn onderling afhankelijk. Het eindproduct van de ene sector is de grondstof voor de andere sector. Bijvoorbeeld tarwe als grondstof voor veevoer en nutriënten uit mest als input voor de akkerbouw.
Beslag op milieugebruiksruimte is fors gedaald maar moet nog verder omlaag
De toegestane druk op de milieugebruiksruimte is al geruime tijd gereguleerd. Zo dateert de natuurbeschermingswet uit 1967. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd eveneens de eerste bestrijdingsmiddelenwet van kracht. Het mest- en ammoniakbeleid begon in de jaren tachtig, net als de regelgeving voor emissies van verzurende stoffen waaronder stikstofverbindingen. Sinds de eeuwwisseling kennen we wetgeving voor fijnstof en sinds 2019 kent Nederland een klimaatakkoord.
Deze wet- en regelgeving heeft ertoe geleid dat de uitstoot van stoffen naar het milieu door de land- en tuinbouw – of in andere woorden het beslag op de milieugebruiksruimte – daalt. Ondanks de verlaging van het beslag op de milieugebruiksruimte is de druk op het milieu in veel gevallen nog altijd hoger dan de gewenste toekomstige situatie (zie figuur 3).
Voor de gewenste toekomstige situatie streeft de overheid naar kringlooplandbouw. Dit houdt het volgende in:
- Zo goed mogelijk sluiten van de nutriëntenkringloop;
- Beperken van emissies van schadelijke stoffen;
- Minimaliseren van gebruik van eindige grondstoffen.
Daartoe is het milieubeleid verder aangescherpt. Omdat de land- en tuinbouw grotendeels in de open lucht plaatsvindt en onderhevig is aan weersinvloeden, zijn niet alle emissies en/of verliezen te vermijden. In onderstaande alinea’s gaan we in op de behaalde reducties in uitstoot en bekende en nog te verwachten aanscherpingen van het beleid.
Nutriënten uit mest
Stikstofverbindingen
Broeikasgassen
Pesticiden
Fijnstof
Biodiversiteit en overig
Bovengenoemde dalingen van emissies sinds 1990 zijn tot stand gekomen terwijl de voor inflatie gecorrigeerde waarde van de agrarische productie in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Dit betekent dat de emissies per eenheid product met meer dan het dubbele van de hierboven genoemde percentages zijn afgenomen.
De dalingen zoals hierboven genoemd zijn in de meeste gevallen groter dan in de ons omringende landen. De emissies per eenheid product zijn daardoor in Nederland vaak lager dan elders in de wereld. Maar vanwege de hoge intensiteit van de productie in de vorm van veel vee per hectare en relatief weinig rustgewassen in het bouwplan van akkerbouwers en tuinders behoren de Nederlandse emissies nog steeds tot de hoogste in Europa, uitgedrukt in absolute emissie per hectare. Zie dit voorbeeld van de situatie bij de uitstoot van stikstofverbindingen.
Bij het streven naar kringlooplandbouw neemt de onderlinge afhankelijkheid tussen sectoren verder toe. Het sluiten van voer-mestkringlopen vergt bijvoorbeeld een afstemming van de omvang van de veehouderij op lokaal beschikbare veevoergrondstoffen. In de akkerbouw en vollegrondstuinbouw moet de keuze van opeenvolgende gewassen meer op elkaar worden afgestemd omdat de mogelijkheden afnemen om bij te sturen met chemie. Uitruil van grond tussen de grondgebonden veehouderij en akkerbouw en vollegrondstuinbouw neemt toe.
Een belangrijk deel van de beleidsdoelen is nog niet vertaald naar het individuele bedrijfsniveau. Hierdoor weten ondernemers niet wat de milieugebruiksruimte is voor hun bedrijf. Deze onzekerheid leidt op meer fronten tot een stagnatie in verschillende subsectoren.
Conclusie
Land- en tuinbouwactiviteiten zijn onlosmakelijk verbonden met grond, water, lucht, natuur en landschap, tezamen de milieugebruiksruimte. De impact op de verschillende milieuthema’s is daardoor relatief groot en niet altijd te vermijden. De impact verschilt sterk tussen subsectoren, die vaak onderling van elkaar afhankelijk zijn. Ondanks dat de land- en tuinbouw de milieubelasting sinds 1990 aanzienlijk heeft verminderd, moet ze de milieubelasting naar de toekomst toe verder terugbrengen, met rond 20 tot 40 procent in de komende vijf tot tien jaar in de meeste dossiers. In de jaren daarna is een verdere daling van de milieubelasting nodig, omdat langetermijndoelstellingen op (nog) hogere ambitieniveaus liggen.
Voor wat betreft de korte termijn (tot 2035) zijn de doelen voor de sector als geheel grotendeels bekend. Men zet in om deze te halen met een mix van innovatie en extensivering. Maar het is nog onzeker of dit gaat lukken. Een vertaling naar bedrijfsniveau is nog lang niet overal gemaakt, de effecten van de beoogde maatregelen zijn niet altijd bekend en voor een deel van de doelstellingen moet de technologie om aan de doelstellingen te voldoen nog worden ontwikkeld.
Voor de veehouderij leggen het conceptlandbouwakkoord en het regeerakkoord de focus op nieuwe, emissiearme stalsystemen én een krimp van de veestapel. Van beide sporen wordt een vergelijkbare emissiereductie verwacht. Het conceptlandbouwakkoord noemt een verwachte krimp van de veestapel met 25-30 procent. In de akkerbouw, vollegrondsgroenten- en bollenteelt leiden maatregelen tot extensivering van het bouwplan (bijvoorbeeld verplichten van een groter aandeel rustgewassen en bufferstroken), maar wordt ook gekeken naar innovatieve oplossingen (zoals precisietechnieken, biologische gewasbescherming, robuustere rassen). Voor de glastuinbouw is de verwachting dat inzet van technologie (bijvoorbeeld verwarming met geothermie) de emissies voldoende kan terugdringen en dat krimp van de productie in mindere mate aan de orde zal zijn.
Met bovenstaande aanpassingen wordt een beweging ingezet naar een ander, regeneratief landbouwmodel. Zie ook: De vijftig tinten groen van regeneratieve landbouw.
Over de serie Landbouwtransitie
De Nederlandse land- en tuinbouw staat voor de opgave om het beslag op het milieu fors verder te verlagen. Diverse maatregelen in zowel nationaal als EU-beleid maken deze concreet. De opgave roept meerdere vragen op voor agrarisch ondernemers. Welke ruimte is er bijvoorbeeld nog voor land- en tuinbouw in Nederland? Welke bedrijfstypen passen bij welke gebieden? Hoe zit het met het verdienvermogen nu en in de toekomst? Wat voor beleid draagt bij aan het realiseren van milieu-ambities én geeft perspectief aan ondernemers? Wie betaalt de extra kosten van de ondernemer? Wat mag verwacht worden van de consument?
Het conceptlandbouwakkoord en het regeerakkoord van het demissionaire kabinet schetsen – ondanks dat beide geen formele status meer hebben – de denkrichtingen van politici en de sector voor antwoorden op deze vragen. In een reeks artikelen verkennen we deze richtingen. De artikelen dienen als input voor vormgeving van toekomstig beleid. Dit is het vierde artikel uit de reeks.
Eerder verschenen: