Update
Nederlandse economie: twee jaar van doormodderen verwacht
Na indrukwekkende herstelgroei in 2021 en 2022 volgen naar verwachting twee jaar met matige economische groeicijfers.
In het kort
Door een bijzonder rap herstel uit de coronapandemie barst de Nederlandse economie sinds dit voorjaar welhaast uit haar voegen. Personeelstekorten, materiaal-schaarste, hoge bezettingsgraden: ze laten weinig ruimte over om verder te groeien. Intussen drukken hoge energiekosten en gestegen rentes juist steeds zwaarder op de bestedingen van consumenten en bedrijven, zowel in Nederland als bij belangrijke handelspartners.
In de zomer kromp de Nederlandse economie al licht en was 0,2 procent kleiner dan in het kwartaal ervoor. Ook voor de laatste drie maanden van het jaar voorzien we een lichte krimp. Door de sterke groei in de eerste helft van het jaar komt het economisch groeicijfer voor 2022 naar verwachting nog uit op 4,2 procent. Maar voor 2023 en 2024 gaan we uit van een aanzienlijk lager groeitempo. Schaarste en stijgende prijzen blijven Nederland en belangrijke handelspartners teisteren, terwijl de overheid de economie juist wil stimuleren. Deze situatie duwt de economie naar ons idee in een ‘doormodder’-stand: sterke krimp noch sterke groei. We verwachten daarom dat de Nederlandse economie in 2023 met slechts 0,6 procent groeit, gevolgd door 1,0 procent in 2024.
Consumentenprijzen stijgen door in 2023 en 2024
Afgelopen maanden is de inflatie iets teruggelopen, maar dat kan niet voorkomen dat de gemiddelde inflatie over heel 2022 in de dubbele cijfers zal eindigen. We gaan uit van 11,6 procent, gevolgd door 4,2 procent in 2023. Dit betekent dat consumentenprijzen hoog blijven en naar verwachting ook relatief hard doorstijgen. Door het instellen een energieprijsplafond komt die prijsstijging niet meer door het duurder worden van energie thuis, maar door prijsstijgingen van andere producten en diensten. Zoals de dagelijkse boodschappen. Afgelopen halfjaar zien we al dat consumentenprijzen buiten energie om sterk stijgen (zie figuur 3). Onder meer omdat producenten van andere zaken hun energiekosten ook hebben zien stijgen, en deze kosten in meer of mindere mate doorberekenen. Dat doen ze ook met de stijgende loonkosten en de prijs van ruwe materialen. Komend jaar zet deze trend vermoedelijk door. Daar komt bij dat de overheid de toch al oververhitte economie flink zal stimuleren, waardoor er naar verwachting opwaartse druk blijft bestaan op prijzen.
Voor 2024 nemen we aan dat het prijsplafond in afgeslankte vorm wordt doorgezet. Daardoor maakt inflatie door stijgende energieprijzen haar rentree. We verwachten dan ook dat de inflatie in 2024 met 5,9 procent weer hoger uitvalt. Uiteraard hangt veel af van de daadwerkelijke ontwikkeling van de olie-, gas- en elektriciteitsprijzen en de beleidsreactie van het kabinet daarop. We gaan er in onze raming van uit dat deze prijzen de komende jaren relatief hoog blijven, onder meer omdat het voornaamste alternatief voor aardgas uit Rusland, LNG, hogere kosten met zich meebrengt dan aardgas uit een pijplijn.
Werkloosheid loopt op maar blijft relatief laag
Na afgelopen april tot een laagterecord van 3,2 procent te zijn gezakt, is de werkloosheid toegenomen tot 3,7 procent in oktober. We verwachten dat de werkloosheid komende twee jaar verder oploopt, en in 2023 uitkomt op gemiddeld 4,1 procent. Voor 2024 gaan we uit van 4,5 procent.
De groeivertraging van de economie draagt hier aan bij. Verder denken we ook dat frictiewerkloosheid weer een prominentere rol zal spelen op de arbeidsmarkt. Frictiewerkloosheid – kortdurende werkloosheid omdat werkzoekenden en werkgevers elkaar niet van de één op de andere dag hebben gevonden – hangt samen met de economische dynamiek. Deze dynamiek zwelt komend jaar naar verwachting weer aan na afgelopen twee jaar op een laag pitje te hebben gestaan door de coronasteunpakketten (zie figuur 4). Overheidssteun voorkwam tijdens de pandemie namelijk niet alleen dat levensvatbare bedrijven over de kop gingen, maar hield ook bedrijven draaiend die producten of diensten bieden waar niet (meer) voldoende vraag naar is. Deze bedrijven zouden hun activiteiten in normale tijden al hebben moeten staken, waarmee geld, bedrijfsruimte en personeel zou vrijkomen voor andere ondernemers. Dit proces is een broodnodig onderdeel van een gezonde economie, maar de afruil is een wat hoger werkloosheidsniveau.
Vergrijzing houdt arbeid naar verwachting schaars
Toch blijft de werkloosheid komende jaren vermoedelijk ruim onder het langjarig gemiddelde. We gaan er dus niet van uit dat werkgevers de mensen straks weer voor het uitzoeken hebben zoals in 2014, toen tegenover elke vacature ruim acht werkzoekenden stonden. Ter vergelijking: in het derde kwartaal van dit jaar was er minder dan één werkzoekende voor elke openstaande vacature.
Nederland vergrijst de komende twee decennia in een ongekend tempo. In 2030 telt Nederland volgens de laatste bevolkingsprognoses van het PBL en CBS ongeveer 220.000 meer 23- tot 66-jarigen dan dit jaar. Terwijl er dan maar liefst 640.000 extra 67-plussers zijn. Ondanks het opschuiven van de AOW-leeftijd zijn er voor elke pensioengerechtigde Nederlander straks dus steeds minder mensen van werkende leeftijd (zie figuur 5). Nederland zal verhoudingsgewijs uit steeds meer consumenten van arbeid bestaan, maar uit steeds minder aanbieders ervan. We verwachten daarom dat er in de toekomst nog steeds conjuncturele pieken en dalen van de werkloosheid zijn, maar vermoedelijk wel vanaf een structureel lager punt. Voor werkgevers blijft het daardoor uitdagend om voldoende mensen te vinden. Temeer omdat de collectieve sector, vooral de zorg, sterk zal groeien en dus meer dan nu met bedrijven zal concurreren om personeel.
Consumptie: kleine plus slaat naar verwachting om in min
Stijgende winkelprijzen en toenemende energielasten werden in de eerste helft van dit jaar nog overklast door de wegebbende coronapandemie. De uitgaven van consumenten namen in het eerste en tweede kwartaal hard toe met respectievelijk +1,2 procent en 0,8 procent kwartaal-op-kwartaal (k-o-k). Maar in het derde kwartaal lijkt de hoge inflatie duidelijk vat te hebben gekregen op de kooplust en koopkracht van huishoudens: de consumptie nam dat zomerkwartaal met een plusje van 0,1 procent k-o-k nog maar mondjesmaat toe.
Komend kwartaal slaat dit naar verwachting om naar een krimp, en voor heel 2023 voorzien we dat consumentenbestedingen 0,2 procent lager uitvallen dan in 2022. Steeds meer Nederlanders hebben te maken met een hogere energierekening. En naarmate de hoge energiekosten doorwerken in de prijzen van andere consumentengoederen en -diensten, neemt de kloof tussen de cao-lonen en de prijzen van niet-energie bovendien steeds sterker toe, wat de koopkracht van huishoudens verder ondermijnt (zie figuur 3).
Een opsteker voor de consumptie van huishoudens – goed voor ruim 40 procent van het bruto binnenlands product (zie figuur 10) – is dat de arbeidsparticipatie op een zeer hoog niveau ligt, en er een stijging lijkt te zijn in het aandeel werkenden met een vast contract (zie figuur 6). Dat kan een impuls geven aan de koopbereidheid. Bovendien mag het consumentenvertrouwen dan wel historisch laag zijn, Nederlanders zijn over de werkloosheid vooralsnog minder pessimistisch: slechts een kleine meerderheid verwacht hiervan komende twaalf maanden een toename (zie figuur 7). We verwachten daarom niet dat consumenten om deze reden uit voorzorg de hand extra ferm op de knip houden. Voorts gaan we ervan uit dat lonen de komende jaren verder toenemen om het koopkrachtverlies deels in te halen.
Voor 2024 gaan we er dan ook van uit dat consumenten weer 0,8 procent meer uitgeven. Een neerwaarts risico is er natuurlijk als de werkloosheid sneller oploopt dan nu voorzien, of als de koopkracht sterker wordt ondermijnd dan waar we nu van uitgaan. Een mogelijke opsteker voor consumptie in de komende twee jaar zou in de vergrijzing kunnen schuilen: verhoudingsgewijs zijn steeds minder Nederlanders afhankelijk van werk voor hun inkomen, wat de uitgaven van huishoudens mogelijk minder gevoelig maakt voor de stand van de werkloosheid. Gepensioneerden worden bovendien steeds koopkrachtiger, onder meer omdat zij door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen binnen het huishouden steeds vaker twee aanvullende pensioenuitkeringen ontvangen bovenop een AOW-uitkering. Bovendien wordt die AOW-uitkering komend jaar net als veel aanvullende pensioenen ook sterk verhoogd.
Bedrijven houden hand op de knip
Na een ongewoon harde stijging van 8,6 procent k-o-k in het tweede kwartaal dankzij grote uitgaven aan vervoersmiddelen, vielen de bedrijfsinvesteringen in het derde kwartaal juist weer iets terug met naar schatting -1,4 procent k-o-k. Dit jaar komen de bedrijfsinvesteringen in totaal nog wel veel hoger uit dan in 2021, maar voor 2023 gaan we uit van 0,3 procent krimp, waarmee bedrijfsinvesteringen komend jaar negatief bijdragen aan de economische groei. Hoge energieprijzen hollen namelijk niet alleen de koopkracht van consumenten uit, maar wegen ook zwaar op bedrijven. Naarmate consumenten minder spullen en diensten van bedrijven afnemen, verdienen bedrijven minder. Dat laat minder ruimte over om te investeren, wat bovendien al minder aantrekkelijk is geworden door de hogere rente en de economische onzekerheid.
De energiecrisis kan overigens – naast een neerwaarts risico – ook een opwaarts risico zijn: ze kan ondernemers verleiden om sneller en/of meer geld te steken in verduurzaming, wat een opsteker kan zijn voor bedrijfsinvesteringen. Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan ambigu uitpakken voor de bedrijfsinvesteringen: enerzijds is het een impuls om te investeren in productiviteit, om zo met hetzelfde personeel te kunnen voldoen aan de vraag. Maar anderzijds kan datzelfde personeelstekort investeringen op korte termijn juist in de weg staan. Voorlopig gaan we ervan uit dat bedrijfsinvesteringen vanaf de tweede helft van 2023 slechts beperkt herstellen en in 2024 0,8 procent hoger zullen liggen dan het jaar ervoor.
Overheid wil geld juist laten rollen
Mede door de extra uitgaven als gevolg van de coronapandemie is de overheidsconsumptie aangezwollen tot 6,7 procent meer dan vlak voor de pandemie (zie figuur 8). Een kleine dip van 0,1 procent k-o-k in het derde kwartaal niettegenstaande wil de overheid komende jaren verder uitbreiden. We verwachten daarom dat de consumptie van de overheid, een omvangrijke post die onder meer zorg, defensie en de bezoldiging van ambtenaren beslaat, in 2023 met 2,3 procent toeneemt, gevolgd door 2,6 procent in 2024.
Overheidsinvesteringen, zoals de publieke uitgaven aan infrastructuur, liggen juist láger dan voor de pandemie. Ook hiervoor zijn omvangrijke plannen, onder meer op het gebied van verduurzaming. We verwachten voor 2023 een j-o-j-toename van de overheidsinvesteringen van 2,0 procent. Voor 2024 gaan we uit van een toename van 3,1 procent. De overheidsconsumptie en -investeringen zijn samen goed voor een kleine 30 procent van het bruto binnenlands product (zie figuur 10), en de voorgenomen overheidsplannen zullen de komende twee jaar naar verwachting dan ook de belangrijkste aanjager van de economische groei worden.
Wel zijn er duidelijke neerwaartse risico’s voor deze twee posten, te beginnen met het personeelstekort. Mede door krapte op de arbeidsmarkt lukt het de overheid al enkele jaren niet om haar plannen volledig ten uitvoer te brengen. Komende jaren loopt de werkloosheid weliswaar iets op, maar het blijft naar verwachting uitdagend om voldoende personeel vinden. Voor specifiek infrastructuurprojecten blijft het slepende stikstofdossier daarnaast een sta-in-de-weg. Het is daarom maar de vraag is of overheden er straks wél in slagen om hun plannen (volledig) uit te voeren. Tot slot zijn de rentelasten van de overheid fors gestegen, waardoor de staatsschuld zwaarder drukt op de staatsfinanciën en er mogelijk minder ruimte overblijft voor de geplande extra uitgaven en investeringen dan verwacht.
Woninginvesteringen onderuit door afkoelende huizenmarkt
In het derde kwartaal vielen de investeringen in woningen met 2,4 procent terug ten opzichte van het kwartaal ervoor, wat voor een belangrijk deel bijdroeg aan de economische krimp in het derde kwartaal. Woninginvesteringen, doorgaans goed voor zo’n 5 procent van de economie, zijn een optelsom van onder meer nieuwbouw, verbouw van bestaande woningen en transactiekosten (denk aan overdrachtsbelasting, notariskosten en makelaarsdiensten). Door de gestegen rente, het afnemend aantal woningverkopen en de dalende huizenprijzen verwachten we dat de post woninginvesteringen komende jaren een rem blijft zetten op de economie. Voor 2023 voorzien we voor woninginvesteringen een min van 5,5 procent, gevolgd door een verdere daling van 4,5 procent in 2024.
Veel opwaartse ruimte zat er al niet in de woningbouw door personeelsschaarste, locatie-twisten en stikstofperikelen. En de daling van het aantal bouwvergunningen dit jaar (zie figuur 9) wijst er dan ook op dat de trend in nieuwbouw komende achttien maanden eerder neerwaarts dan opwaarts is. Dat beeld wordt versterkt door de sterke terugval van het aantal verkochte nog te bouwen huizen in recente maanden.
Ook het aantal bestaande koophuizen dat van eigenaar wisselt, is sterk gedaald. Het is een trend die in 2023 naar verwachting doorzet en in 2024 slechts licht herstelt. Daarmee nemen niet alleen de uitgaven aan transactiekosten af, maar daalt vermoedelijk ook de vraag naar bijvoorbeeld nieuwe keukens en badkamers. Sowieso voorzien we door de gestegen rente minder vraag naar kluswerk. Er is weliswaar meer behoefte aan verduurzamingsmaatregelen, maar de hogere rente maakt grote en dure verbouwingen minder aantrekkelijk voor wie hiervoor normaliter geld zou lenen.
Een opwaarts risico voor de woninginvesteringen ligt in de afbouw van de verhuurdersheffing die woningcorporaties betalen. Dit kan de komende twee jaar een extra impuls zijn voor renovatie en verduurzaming door corporaties. Een neerwaarts risico is een sterkere daling van de nieuwbouwproductie door de afkoelende koopwoningmarkt dan nu voorzien.
Internationale handel heeft last van mondiale afkoeling
Ook bij belangrijke handelspartners, zoals Duitsland, de Verenigde Staten en Frankrijk, verwachten we een kortstondige economische neergang, in veel gevallen wat groter dan bij ons. De hoge inflatie beperkt daar eveneens de bestedingen van consumenten en bedrijven, wat impact heeft op hun vraag naar Nederlandse goederen en diensten. De Nederlandse export groeit de komende twee jaar daarom naar verwachting minder hard dan afgelopen jaren. Voor 2023 gaan we uit van een plus van 1,4 procent van de export, voor 2024 – wanneer de mondiale economie zich naar verwachting wat herstelt – voorspellen we een groei van de export van 2,4 procent.
Daar staat tegenover dat de lagere consumentenbestedingen en bedrijfsinvesteringen in Nederland ook een minder snelle toename van de import betekenen. Voor 2023 gaan we uit van een importgroei van 1,2 procent, gevolgd door een versnelling naar 2,8 procent in 2024 wanneer consumptie en investeringen ook weer toenemen. Tegen elkaar afgezet blijft de toegevoegde waarde van internationale handel aan de Nederlandse economie daarmee komende jaren groeien, maar wel minder snel dan in 2021 en 2022 (zie figuur 2).