Onderzoek
Inflatiemonitor Nederland 2024Q4: lonen zitten inflatie op de hielen
De inflatie (HICP) blijft met 3,3% in oktober op een relatief hoog peil hangen. Door een lagere olieprijsprognose is onze inflatieverwachting wel iets lager nu dan in onze vorige monitor. Voor 2024 verwachten we een inflatie van 3,1%; voor 2025 en 2026 gaan we uit van respectievelijk 2,5% en 2,6%.
In het kort
Over de inflatiemonitor
In deze publicatie bespreken we de inflatie in oktober en onze inflatieverwachtingen voor de komende periode. We staan ook stil bij de vraag of de loonstijgingen het gat hebben gedicht dat de inflatie van afgelopen jaren heeft geslagen in de koopkracht van huishoudens. Vervolgens kijken we welke componenten de laatste tijd het meest bijdragen aan inflatie.
De inflatiecijfers en -verwachtingen in deze publicatie hebben betrekking op de Europees geharmoniseerde prijsindex (HICP). Dit cijfer maakt vergelijkingen tussen EU-landen mogelijk. In Nederland kennen we naast deze maatstaf ook de consumentenprijsindex CPI. Deze verschilt op een aantal punten van de HICP. Maar omdat de CPI in Nederland veelvuldig wordt gebruikt, bijvoorbeeld om huurprijzen te indexeren, ramen we in deze monitor voor het eerst ook de CPI-inflatie. Voor meer informatie over onze methodologie om de inflatie te voorspellen, verwijzen we naar de bijlage bij een eerdere inflatiemonitor.
Totaalbeeld: inflatie blijft in oktober onverminderd hoog
Het voorlopige inflatiecijfer (HICP) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor oktober 2024 kwam in lijn met onze verwachtingen uit op 3,3% (zie figuur 1). Dit betekent dat consumentenprijzen in oktober van dit jaar gemiddeld 3,3% hoger lagen dan in dezelfde maand in 2023. Nog altijd dragen diensten (met 2,3 procentpunt in oktober) het meeste bij aan de inflatie (tabel 1). Diensten zijn goed voor bijna de helft van de huishoudconsumptie, en de prijzen ervan stegen met 5,1% sterk. De dienstenprijsinflatie schommelt inmiddels al twee jaar rond het huidige hoge peil. In eerste instantie gebeurde dat doordat bedrijven de extreme energieprijsstijgingen doorberekenden aan consumenten, en later doordat de loonkosten sterk stegen. Verder valt op dat de bijdrage van bewerkt voedsel, alcohol en tabak, met een bijdrage van 1,0 procentpunt aan de inflatie in oktober, net als in de voorgaande maanden flink was. Dit komt vooral door de sterk gestegen tabaksaccijns eerder dit jaar, waardoor de inflatie nog tot en met mei volgend jaar hoger uitkomt.
Inflatieverwachtingen
We hebben onze verwachtingen voor de olieprijzen sterk naar beneden bijgesteld, waardoor we ook uitgaan van een lagere algemene inflatie, vooral voor 2025 en 2026. Dat komt niet alleen door de energieprijzen, maar ook doordat de productiekosten van veel goederen naar verwachting lager uitpakken dan waar we eerder rekening mee hielden. Bovendien denken we dat de prijzen van (transport)diensten zoals taxivervoer, vliegtickets en koeriersdiensten door de lagere olieprijzen minder sterk stijgen dan eerder verwacht. Voor 2024 gaan we daarom nu uit van een gemiddelde inflatie van 3,1%, in plaats van 3,2% waar we in onze vorige inflatiemonitor op uitkwamen (zie tabel 2). Voor 2025 en 2026 ramen we nu zelfs een inflatie van bijna een half procentpunt lager: respectievelijk 2,5 en 2,6%.
Lonen halen inflatie bijna in, wel grote verschillen tussen sectoren
Er lijkt geen eind te komen aan de sterke loongroei. Zo waren de cao-lonen per uur (inclusief bijzondere beloningen) in september 6,6% hoger dan een jaar eerder. Dat was de vijftiende maand op rij met een loonstijging van meer dan 6%. Toch liggen de lonen, gecorrigeerd voor inflatie, nog niet op het niveau van voor de coronapandemie (zie figuur 2). We verwachten dat dit pas begin volgend jaar gebeurt.
Met name sectoren met een groot aandeel mensen die tegen minimumloon werken (zoals de niet-specialistische zakelijke en overige dienstverlening en de handel) hebben een relatief sterke loongroei doorgemaakt (zie figuur 3). Dat is niet verwonderlijk aangezien het minimumuurloon voor 21-plussers met een 36-urig contract inmiddels ruim 21% hoger is dan twee jaar geleden. Voor werknemers met een 40-urig contract steeg het minimumuurloon in dezelfde periode zelfs met bijna 35%.
In de overige dienstverlening (zoals die van kappers en schoonheidsspecialisten) en de niet-specialistische zakelijke dienstverlening (denk hierbij aan uitzendkrachten en schoonmakers) stegen de lonen sinds 2019 zelfs harder dan de inflatie. In de sector cultuur, sport en recreatie – met eveneens een relatief groot aandeel laagbetaalde werknemers – bleef de loongroei wel achter bij de overige sectoren. Mogelijk heeft deze sector, buiten de wettelijk verplichte verhoging van het minimumloon, moeite om haar werknemers te compenseren voor de hoge inflatie nadat ze financieel hard werd geraakt tijdens de coronapandemie. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de eveneens zwaargetroffen horeca lukte het de culturele en recreatieve sector niet om de prijs voor haar diensten – die sinds 2019 met grofweg 20% steeg – in dezelfde mate te verhogen als de horeca (gemiddeld zo’n 40% sinds 2019), zoals te zien is in figuur 4.
Verder toont figuur 3 dat de publieke sectoren (overheid, onderwijs en zorg) een bovengemiddelde loonontwikkeling laten zien. Sectoren zoals de financiële dienstverlening, informatie en communicatie en specialistische zakelijke diensten zitten qua loonontwikkeling redelijk aan de onderkant. Het relatief kleine aandeel laagbetaalde banen in deze sectoren speelt hierin vermoedelijk een rol.
Olieprijs stabiliseert, situatie Midden-Oosten risico
We gaan ervan uit dat de prijs van een vat Brent-olie tot eind 2025 rond de 70 dollar blijft schommelen, om in de jaren daarna voorzichtig op te lopen tot boven de 80 dollar. Dat is minder dan waar we eerder van uitgingen. Zo zorgt het sterk groeiende aandeel elektrische auto’s in Europa en China en op LNG rijdende vrachtwagens in China ervoor dat de vraag naar olie afneemt. We verwachten dat de wereldwijde vraag naar benzine piekt in 2027, om daarna af te nemen.
De prijs van een vat Brent-olie steeg in de nasleep van de luchtaanvallen van Israël op Iran tijdelijk van rond de 70 naar meer dan 80 dollar. Dit was het effect van de angst dat Iraanse olieraffinaderijen zouden worden geraakt. Nu deze angst is weggeëbd, is de prijs inmiddels weer teruggezakt tot net boven de 70 dollar.
Toch blijft de situatie in het Midden-Oosten een belangrijk risico. In humanitair opzicht, maar ook voor energieprijzen en daarmee de mondiale inflatie. Zie ook ons eerdere rapport hierover.
Benzine en diesel
Met de tijdelijke toename van de olieprijzen in oktober kwam de dalende trend in de brandstofprijzen die begin juli was ingezet abrupt ten einde. De prijs van een liter benzine steeg vanaf begin deze maand met 6 cent naar gemiddeld 1,92 euro. De prijs van een liter diesel steeg in dezelfde periode met 7 cent tot 1,66 euro. Nu de olieprijs weer naar de 70 dollar per vat daalt, is de verwachting dat de brandstofprijzen weer gaan dalen naar het niveau van begin deze maand. Naar verwachting blijven ze op dat niveau schommelen tot eind 2025. Vanaf 2026 verwachten we dat benzine- en dieselprijzen weer stijgen door de licht oplopende olieprijzen en indexering van accijnzen. Een verdere stijging is mogelijk als het kabinet de tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen uit 2022 – tot eind 2025 van kracht – terugdraait.
Meer beweging in de boodschappenprijzen
In zijn eerste raming geeft het CBS aan dat huishoudens in oktober gemiddeld 5,9% (HICP) meer zijn gaan betalen voor voedingsmiddelen, dranken en tabak dan een jaar geleden. Hoewel de voedselprijsinflatie daarmee min of meer hetzelfde was als een maand eerder, zijn er onderliggend flinke verschuivingen geweest.
Net als in vorige maanden komt het grootste deel van deze prijsstijging door de verhoging van de accijnzen op tabak per 1 april, en de eerdere verhogingen van de bijzondere verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken en accijnzen op alcoholische dranken. Deze verhogingen zitten in principe twaalf maanden lang in de inflatieberekening. In de praktijk nog iets langer omdat verkopers de accijnsverhoging op tabak gefaseerd mochten doorbelasten aan de consument. Pas in de zomer van 2025 loopt dit effect uit de inflatiecijfers.
Onderliggend zijn de boodschappen gemiddeld ook duurder dan vorig jaar, maar deze prijsstijging ligt meer in de buurt van de voedselprijsinflatie in de ons omringende landen en ligt vrij stabiel rond de 1,5-2% op jaarbasis.
Op hoofdlijnen is er dus niet veel veranderd. Maar als we op de winkelvloer van de supermarkt kijken, zien we wel degelijk meer reuring. Dat is niet zo raar, want de Nederlandse food-retail kreeg afgelopen zes maanden een oplopende volumedruk om de oren. In lijn met onze verwachtingen zijn de promotie-activiteiten na de vakantieperiode weer opgeschroefd. Hierdoor zagen we al dat het gemiddelde prijsniveau in september zo’n 0,3% lager lag dan in augustus. Ook in oktober konden consumenten profiteren van meer aanbiedingen. Ten opzichte van september gingen de boodschappenprijzen nog eens met een kleine 0,3% omlaag.
Dat zien we ook terug als we naar de verschillende productcategorieën kijken. Het aantal categorieën waarin de schapprijzen zijn verlaagd, ligt de afgelopen twee maanden aanmerkelijk hoger dan in de zomer. Afgelopen vier weken gingen de prijzen in zo’n 30% van de productcategorieën naar beneden (zie tabel 3).
Prijsverlaging in de supermarkt? Het antwoord daarop blijft: nee
Het is nog te vroeg om je als consument rijk te rekenen, want de prijsdalingen gaan vaak maar over tienden van procenten en tegenover deze dalende prijzen staan minstens anderhalf keer zoveel andere productcategorieën waar de prijzen maand op maand omhoog zijn gegaan. Maar de markt is wel ietsje in beweging gekomen.
Gezien de ontwikkeling van bijvoorbeeld de personeelskosten en de prijzen voor verschillende landbouwgrondstoffen is er weinig ruimte voor materiële prijsverlagingen. Inmiddels lopen ook de producentenprijzen in de voedingsindustrie weer op, dus vanuit die hoek zien we evenmin een deflatoire werking. Voor de komende maanden verwachten we daarom een onveranderd beeld. Iets meer prijsvolatiliteit op de winkelvloer zelf, maar gemiddeld genomen stabiele prijzen. Door deze stabiele prijzen blijft het inflatiecijfer langzaam afkabbelen. Zoals echter al aangegeven gaat het nog wel even duren voordat we weer op een niveau van 2-3% zitten door naweeën van de verschillende beleidsmaatregelen.
Daling kerninflatie ingezet? Risico op stijging door btw-verhoging en importtarieven
De kerninflatie, ofwel de inflatie zonder de componenten voedsel en energie, was de afgelopen maanden flink gestegen, van 2,3% jaar-op-jaar in april tot 3,6% in september. Voor oktober kwam deze echter weer iets lager uit met 3,4% j-o-j. We verwachten dat de daling de komende maanden doorzet, maar door de hoge loondruk blijft de afname beperkt. We verwachten dat de kerninflatie halverwege 2025 pas op 3,0% uitkomt.
Rond die tijd zal er in het Amerikaanse Witte Huis ook een nieuwe president zitten. Zowel bij een verkiezingswinst van Donald Trump als bij die van Kamala Harris voorzien we een stijging van de wereldwijde importtarieven, met een hogere inflatie in Nederland tot gevolg (zie dit artikel voor een analyse van de volledige impact op de Nederlandse economie). Onder Trump worden de tarieven waarschijnlijk hoger dan onder Harris, en verwachten we een piekinflatie die op kan lopen tot 3,8%. De impact is het grootst op goederen, waardoor deze effecten met name via de kerninflatie zullen lopen. Op dit moment achten wij een verkiezingswinst voor Trump het meest waarschijnlijk, maar we denken niet dat hij een algemeen 10%-importtarief zoals in zijn campagne aangekondigd volledig doorvoert. Op basis van deze aanname hebben we onze inflatieverwachting over 2025 en 2026 cumulatief met 0,3 procentpunt verhoogd.
Daarnaast is het kabinet van plan om in 2026 de btw op culturele goederen en diensten, logies, boeken en sport te verhogen van 9% naar 21%. Afhankelijk van de precieze invulling van deze verhoging kan dit de inflatie in 2026 met 0,2 tot 0,4 procentpunt verhogen. Ook bouwt het kabinet de korting op de motorrijtuigenbelasting voor elektrische en hybride voertuigen in 2025 en 2026 verder af. Deze prijsverandering wordt alléén in de CPI meegenomen en niet in de HICP, zie het einde van dit artikel voor verdere toelichting. In die prijsindex verhoogt dit het prijspeil nog eens met een kleine 0,1 procentpunt extra.
Onder de motorkap: Welke componenten droegen het meest bij aan de kerninflatie in september?
Een blik op de gedetailleerde inflatiecijfers van september (de cijfers voor oktober maakt het CBS pas later bekend) biedt inzicht in de onderliggende prijsstijgingen die het sterkst hebben bijgedragen aan de kerninflatie van 3,6% die maand. Ten opzichte van een jaar geleden droegen de prijsstijgingen in de horeca (6,4% j-o-j) het meest bij aan de kerninflatie, maar ook in veel andere dienstensectoren liepen de prijzen flink op vanwege de eerder genoemde loonstijgingen. Ook de huurstijging (5,4% j-o-j) doet sinds juli een flinke duit in het zakje. Doordat we verwachten dat lonen ook de komende twee jaren blijven stijgen, voorzien we dat de inflatie voor diensten met 4,7% in 2025 en 4,0% in 2026 voorlopig hoog blijft.
Ook voor goederen waren de prijzen in september voor het eerst in acht maanden weer jaar-op-jaar gestegen, al blijft de stijging daar met 0,5% beperkt. Kleding was 1,8% procent duurder dan een jaar eerder, maar daar stond een daling van 2,4% van de prijzen van meubels en huishoudelijke apparaten tegenover. We verwachten dat de prijzen voor goederen in 2024 gemiddeld 0,3% lager zijn dan in 2023. Voor 2025 en 2026 verwachten we stijgingen van respectievelijk 0,6% en 0,7%. De prijzen zullen in die jaren met name hoger liggen door de eerder genoemde verwachte stijging van importtarieven.
CPI-inflatie komende jaren hoger dan HICP
Om een goede vergelijking met de inflatie(verwachtingen) van andere EU-landen te kunnen maken, ligt de nadruk van onze monitor op de HICP. We hebben ervoor gekozen om vanaf dit kwartaal ook onze verwachtingen voor de consumentenprijsindex CPI te publiceren, omdat de CPI in Nederland veelvuldig wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor het indexeren van huurprijzen. Zoals in de inleidende paragraaf al gemeld, verschillen de CPI en de HICP in samenstelling van het zogenaamde mandje met consumentengoederen en diensten. Zo neemt de HICP de uitgaven van buitenlanders in Nederland mee, terwijl de CPI juist de uitgaven van Nederlanders in het buitenland meeweegt in het inflatiecijfer. De CPI houdt in tegenstelling tot de HICP bovendien rekening met de prijsstijging van een aantal consumptiegebonden belastingen, zoals de motorrijtuigenbelasting. Ook rekent de CPI met een fictief bedrag dat woningbezitters betalen om de eigen woning ‘te consumeren’. De prijsontwikkeling van dit fictieve bedrag is gelijkgetrokken met de huurprijsstijging, maar heeft wel tot gevolg dat de jaarlijkse huurverhoging grofweg twee maal zo zwaar meeweegt in de CPI- dan in de HICP-inflatie.
Dit is ook grotendeels de reden waarom de inflatie volgens de CPI sinds juli – toen de huren gemiddeld 5,4% stegen – hoger ligt dan de inflatie volgens de HICP. Omdat we niet verwachten dat de cao-loongroei snel onder de inflatie duikt – de maximale prijsstijging van vrijesectorhuurwoningen wordt tot eind 2029 jaarlijks bepaald aan de hand van of de inflatie of de cao-loongroei over het afgelopen jaar (de ‘kleinste’ van de twee) plus 1 procentpunt – hebben we geen reden om aan te nemen dat de jaarlijkse huurverhoging op korte termijn lager is dan de gemeten inflatie. Daarom verwachten we dat de CPI-inflatie (zie tabel 4) de komende twee jaar hoger is dan de HICP-inflatie.