Onderzoek
Nederland: economische risico’s nu ook van Hollandse bodem
De groei zwakt naar verwachting verder af in 2020 en 2021. Een lastenverlichting en hogere lonen stuwen weliswaar de consumptie, maar de exportgroei wordt geremd door de mondiale groeivertraging terwijl investeringen lijden onder de stikstofcrisis.
In het kort
In 2019 liet de Nederlandse economie cijfers zien die internationaal fraai afstaken, want dankzij onder meer hogere investeringen bleef Nederland tot en met het derde kwartaal de meeste andere grote eurozone-economieën voor. Maar zo hard als in 2017 en 2018 groeit de economie dit jaar niet meer: door een scherp dalende wereldhandelsgroei en een lager tempo van private en publieke consumptie verwachten wij dat de bbp-volumegroei terugloopt naar 1,7 procent.
Voor 2020 en 2021 voorzien we een verdere afzwakking van de conjunctuur naar respectievelijk 1,2 en 0,8 procent bbp-groei. Zo zien we voorlopig geen fundamentele oplossing voor het Amerikaans-Chinese handelsconflict. Daarnaast wordt de wereldhandel geteisterd door een naderende neergang in de Verenigde Staten. Dit raakt niet alleen de export van Nederland, maar zal naar verwachting ook sporen trekken in de investeringsbereidheid van ondernemers. Bovendien verwachten we dat de private en publieke investeringen in 2020 en 2021 een knauw krijgen door de problemen rondom stikstof. De Nederlandse economie moet het de komende tijd naar verwachting dan ook vooral hebben van de bestedingen van huishoudens en de overheid (zie figuur 1).
Consumptie legt bodem onder groei
We gaan ervan uit dat huishoudens in 2020 zo’n 1,8 procent meer zullen uitgeven dan in 2019, waarmee het tempo hoger ligt dan in 2019. Dat is onder meer het gevolg van de lastenverlichtingen die het kabinet voorstaat, waardoor huishoudens meer te besteden krijgen. Een andere opsteker voor hun koopkracht - en dus de consumptie - ligt in de reële lonen. Deze zullen komend jaar naar verwachting harder stijgen, want onder druk van de krappe arbeidsmarkt blijft de cao-loongroei nog relatief hoog, maar de inflatie valt tegelijkertijd een stuk lager uit. Afgelopen jaar was de inflatie nog juist een domper voor de reële loongroei, want de prijzen die consumenten betalen, stegen door de btw-verhoging en hogere energiebelastingen gemiddeld harder dan de cao-lonen (zie figuur 2).
Als laatste kunnen de uitgaven van Nederlanders in 2020 nog een kleine impuls krijgen door de toegenomen werkzekerheid. Wie zekerder is over zijn baan, kan immers weleens sneller worden verleid om (grote) aankopen te doen. En na jarenlang te zijn gedaald, steeg het aandeel werkende Nederlanders met een vast contract afgelopen tijd weer: van 60,7 procent in het derde kwartaal van 2018 tot 62,1 procent in het derde kwartaal van 2019.
Daarentegen verwachten we dat de werkgelegenheidsgroei de komende jaren verder afneemt door de neergaande conjunctuur, een trend die reeds is ingezet (zie figuur 3). Omdat het arbeidsaanbod sterker groeit dan de werkgelegenheid, bijvoorbeeld van pas-afgestudeerden, zal de werkloosheid iets oplopen. We gaan uit van 3,7 procent in 2020 en 4,0 procent in 2021. Dit zal de consumptie juist wat drukken. De dreiging van pensioenkortingen is in 2020 weliswaar bij de meeste pensioenfondsen vermeden, maar zij kan komende jaren tot meer terughoudendheid bij (oudere) consumenten leiden. Voor 2021 verwachten we daarom dat de groei van de huishoudbestedingen terugloopt naar gemiddeld 1,2 procent.
Behalve de huishoudconsumptie denken we dat komende jaren ook de overheidsuitgaven een belangrijke pijler vormen onder de economische groei. Voor 2020 gaan we ervan uit dat de overheid 1,9 procent meer besteedt, gevolgd door 2,0 procent in 2021. Het kabinet heeft de laatste maanden veel extra uitgaven aangekondigd. Zo bleek op Prinsjesdag dat onder meer defensie, jeugdzorg, en de rechtspraak vanaf 2020 op extra middelen mogen rekenen. En daarbovenop maakte het kabinet met de Najaarsnota eenmalig een miljard euro te willen uitgeven om ‘urgente maatschappelijke problemen’, op te lossen, zoals de werkdruk in het basisonderwijs. Opvallend is dat het kabinet deze extra uitgaven betaalt uit ‘onderuitputting’ op de begroting, bijvoorbeeld omdat de zorgkosten lager uitvielen dan begroot. Ook voor 2020 gaan we ervan uit dat de overheid niet alles krijgt uitgegeven zoals begroot, onder meer vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Zou dit wel lukken, dan kan dat leiden tot een iets hogere economische groei dan wij nu ramen.
Double whammy voor investeringen: mondiale malaise en stikstofcrisis
Terwijl bedrijven en overheden in de eerste drie kwartalen van dit jaar miljarden euro’s meer hebben geïnvesteerd dan een jaar eerder, zijn we voor komende jaren een stuk somberder over de investeringen in Nederland. Voor 2020 verwachten we slechts een bescheiden groei van de totale investeringen, gevolgd door een daling in 2021. Voor de private investeringen heeft dit onder meer te maken met het zwakkere wereldbeeld, wat bedrijven minder reden geeft om op korte termijn uit te breiden. Vooral de industrie, die sterk op export is gericht, merkt de neergang in de mondiale economie. Dit was dit jaar al te zien was in de productiecijfers, en de bezettingsgraden lijken dan ook al over hun top te zijn (figuur 4). En niet verrassend daalt het vertrouwen in deze sector al geruime tijd (figuur 5).
Daarnaast lijden zowel de private als publieke investeringen onder het Nederlandse beleid voor stikstofemissies en het met poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) vervuilde grond. Hierdoor hebben veel bouwprojecten vertraging opgelopen. Voor PFAS heeft het kabinet weliswaar een nieuwe norm bekendgemaakt die voor veel projecten soelaas moet bieden, maar de beleidsonzekerheid rond stikstof blijft groot - ondanks recent aangekondigde maatregelen. Dat raakt niet alleen de bouwsector, maar zal ook in andere sectoren merkbaar blijven. Bijvoorbeeld als ondernemers willen investeren in nieuwe kantoren, fabriekshallen, distributiecentra of stallen.
Bovendien lijkt de onzekerheid de daling van het aantal afgegeven bouwvergunningen voor nieuwe huizen te hebben versneld. Wij gaan daarom voor 2020 uit van een kleinere groei van de woninginvesteringen dan eerder verwacht, en gaan voor 2021 nu zelfs uit van een daling. Als laatste is het moeilijk voor te stellen dat de overheid haar ambities voor bijvoorbeeld infrastructurele projecten volledig kan waarmaken, waardoor we ook uitgaan van een daling van de overheidsinvesteringen voor 2020
Handelsoverschot kleiner door magere export
Nederland exporteert jaar in jaar uit meer dan het importeert, maar door hogere consumptie en investeringen zijn de twee dit jaar wel iets dichter naar elkaar toegegroeid. Tegenover elke euro aan extra export naar het buitenland, stond in de eerste drie kwartalen van 2019 namelijk 1,17 euro aan extra import. Ook voor de komende jaren verwachten we dat de importgroei de exportgroei voorbij streeft (zie figuur 6). Dit draagt negatief bij aan de economische groei. In beide jaren komt dat onder meer doordat de consumptie van huishoudens naar verwachting nog relatief hard stijgt, waardoor ons land ook meer zal importeren. Tegelijkertijd zorgt het handelsconflict tussen de Verenigde Staten en China samen met de verwachte groeivertraging bij belangrijke handelspartners als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk ervoor dat de vraag naar Nederlandse goederen en diensten minder hard toeneemt.
Vooral in 2021 wordt dit naar ons idee merkbaar, omdat we verwachten dat de Verenigde Staten - een belangrijke bestemming voor Nederlandse export - eind volgend jaar een kortstondige economische neergang krijgt te verduren. Bovendien schuilen er extra neerwaartse risico’s voor de Nederlandse export in de Brexit en mondiale handelsspanningen. Een opsteker voor het handelsbeeld zou juist een doorbraak zijn in het handelsconflict tussen China en de Verenigde Staten, net als meer duidelijkheid over de toekomstige relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU.
Onhoudbaar patroon, investeringen in duurzame groei nodig
Gezien de magere vooruitzichten voor de export en de investeringen is het een opsteker dat de consumptieve bestedingen van consumenten en overheid komende twee jaar een bodem leggen onder de economische groei. Maar op de langere termijn is dit patroon niet houdbaar. De productiviteit groeit in ons land namelijk niet alleen trager dan in eerdere decennia, maar neemt hier ook minder hard toe dan in andere ontwikkelde landen. Volgens zowel ons eigen structurele groeimodel als de middellange-termijnverkenning van het Centraal Planbureau zal de economische groei in het komende decennium dan ook teruglopen tot circa 1 procent per jaar.
De overheid heeft in onze ogen een grote rol in het verhogen van die structurele groei, want investeringen in basisonderzoek en onderwijs zijn hiervoor essentieel. Onze berekeningen wijzen er dan ook op dat een investering van 50 miljard euro in onderzoek en onderwijs uiteindelijk 80 miljard euro aan toegevoegde waarde kan opleveren. Ook bij bedrijven zelf ligt een belangrijke taak om de productiviteit te verhogen. Zo liggen er in het MKB kansen om productiever te werken door nieuwe technologie te adopteren, zoals het toepassen van big data voor bedrijfsbeslissingen.
Daarnaast zijn investeringen nodig om de Nederlandse economie milieuvriendelijker te maken. Ons land stoot per inwoner meer broeikasgassen uit dan de meeste andere EU-landen. Ook hier zal onderzoek nodig zijn om de nieuwe technologie daarvoor te ontwikkelen. De overheid kan de maatschappij verder een ‘stip op de horizon’ bieden. Bedrijven hebben namelijk baat bij een duidelijk en stabiel mikpunt in het innovatie- en klimaatbeleid, zodat ze weten welke investeringen ze moeten doen. Een focus op regio’s in plaats van Nederland als geheel kan daarbij helpen, omdat dit het niveau is waarop kennisclusters zich manifesteren. Ook aandacht voor de (regionale) brede welvaart kan hierbij van belang zijn, omdat kennisintensieve regio’s zoals Brainport op die manier aantrekkelijk kunnen blijven voor kenniswerkers.