Onderzoek
Sectorprognoses december 2024: aantrekkende economie zorgt voor positieve groeiverwachtingen
We verwachten dat de toegevoegde waarde in 2025 in veel sectoren stijgt, vooral in de handel, specialistische zakelijke diensten en informatie en communicatie. Vanwege loongroei en noodzakelijke investeringen, bijvoorbeeld in de transportsector, vertaalt deze groei zich niet altijd in een winsttoename.
In het kort
De Nederlandse economie groeide in het derde kwartaal met 0,8% kwartaal-op-kwartaal (k-o-k), nadat ze in het tweede kwartaal ook al een stevige groei van 1,0% noteerde. Deze twee kwartalen van groei volgen op zeven kwartalen van stagnatie. Voor 2024 komt de economische groei naar verwachting uit op 0,9%, en voor 2025 voorzien we zelfs een groei van 1,7%.
In ons Economisch Kwartaalbericht gaan we verder in op de macro-economische ontwikkelingen en verwachtingen. In deze Sectorprognoses bespreken we de economische vooruitzichten op sectorniveau. Daarbij richt onze blik zich dit keer vooral op de landbouw, horeca, handel, zakelijke diensten en vervoer en opslag, omdat voor de industrie, bouw en informatie en communicatie het beeld – hoewel iets positiever – nauwelijks is veranderd ten opzicht van onze vorige sectorprognoses.
In de sectorprognoses kijken we naar de ontwikkelingen van de toegevoegde waarde voor de hoofdsectoren. De toegevoegde waarde is de omzet minus de waarde van alle (ingekochte) halffabricaten en diensten die bij de productie zijn verwerkt. Deze prognoses zijn gecorrigeerd voor inflatie omdat we ons richten op volumeontwikkelingen.
Groei van lonen en investeringen kunnen winsten op korte termijn drukken
Lonen en arbeidskrapte
Voor veel sectoren verwachten wij dat de toegevoegde waarde groeit. De toegevoegde waarde is de beloning voor alle kapitaal en arbeid die een onderneming inzet in het productieproces. Dat wil echter niet zeggen dat de bedrijfswinsten in gelijke mate toenemen. Uit de toegevoegde waarde betaalt een bedrijf namelijk ook de lonen, afschrijvingen en rentelasten (zie bijlage ‘Bruto toegevoegde waarde uitgelegd’ ).
De gemiddelde cao-loongroei was de afgelopen jaren fors. Economisch gezien zou de loongroei in lijn moeten liggen met de (relatief lage) productiviteitsgroei. Als de toegevoegde waarde per uur stijgt, is het ook bij gelijkblijvende afzetprijzen voor bedrijven mogelijk om de lonen evenredig te verhogen zónder dat dit ten koste gaat van de winst. Tegelijkertijd is het vanuit werknemers gezien wenselijk dat de lonen de (relatief hoge) inflatie bijhouden, om geen koopkracht te verliezen. Ondernemers opereren binnen dit spanningsveld.
In een aanhoudend krappe arbeidsmarkt verwachten wij dat de cao-lonen in 2025 en 2026 opnieuw stijgen met respectievelijk 5,9% en 4,8%. Aangezien de inflatie naar verwachting ook relatief hoog blijft, gaan we ervan uit dat werknemers pas eind 2025 een structureel hoger reëel loon overhouden.
De loongroei verschilt sterk per sector. Zo stegen de lonen na 2019 harder in de publieke sector en in sectoren met een relatief veel werknemers op of vlak boven het minimumloon (uitzendbranche, schoonmaak, detailhandel) en minder hard in de cultuursector en in sectoren waarin de lonen al relatief hoog liggen (financiële sector, ICT en energie). In sommige sectoren is het koopkrachtsverlies door de hoge inflatie dus al goed gemaakt en in andere sectoren nog niet.
De loonstijgingen uit het verleden zeggen overigens niets over hoeveel lonen nog verder kunnen stijgen. Dat is afhankelijk van zowel de productiviteitsgroei als de onderhandelingsmacht van werknemers. Lonen kunnen stijgen door bijvoorbeeld sterke vakbonden of een door een krappe arbeidsmarkt, zonder dat de productiviteit toeneemt. Voor bedrijven met achterblijvende productiviteitsgroei en hogere lonen die zij niet gemakkelijk kunnen doorprijzen zonder marktaandeel te verliezen, kunnen stijgende lonen zorgen voor hogere kosten. Het is dan vaak een uitdaging om de winstgevendheid op peil te houden; daarvoor moeten loonstijgingen hand in hand gaan met productiviteitsgroei. Over de relatie tussen lonen en winst schreven wij vorig jaar een uitgebreide studie.
Investeringen sleutel voor toekomstige groei
Voor toekomstige groei is investeren in productiviteit een sleutelfactor. Dat komt zowel de lonen als de winstgevendheid ten goede. De productiviteitsgroei in Nederland is laag vergeleken met het verleden en met andere landen met een vergelijkbaar welvaartsniveau. De oorzaak daarvan ligt in een verschuiving van het werkgelegenheidsaandeel van sectoren (‘verdienstelijking’) en in een lagere productiviteitsgroei binnen sectoren, zo blijkt uit onze productiviteitsanalyse eerder dit jaar.
Een hogere productiviteitsgroei helpt om de arbeidskrapte het hoofd te bieden en maakt het mogelijk om lonen voldoende te verhogen om de koopkracht te behouden, zonder dat dit ten koste gaat van de winstgevendheid. Uit onze analyses blijkt dat iedere euro geïnvesteerd in R&D uiteindelijk 5 à 6 euro bbp-groei kan opleveren. In veel sectoren zien we nog veel ruimte voor meer innovatie, zo schreven wij eerder dit jaar in onze studie over de rol van migratie en robotisering. Er zijn bijvoorbeeld mogelijkheden voor meer robotisering in de bouw, transport, horeca en handel en voor grotere inzet van AI en digitalisering in de IT, financiële dienstverlening en de specialistische zakelijke dienstverlening.
Deze investeringen zijn eenvoudiger op te brengen voor grote ondernemers dan voor het kleinbedrijf. Voor kleine ondernemers die overwegen te stoppen met hun bedrijf zijn regeldruk en de (verwachte) noodzaak van hoge investeringen een belangrijke factor. Dit blijkt uit de nieuwste editie van de Kleinbedrijf Index, een kwartaalonderzoek van Hogeschool Utrecht, microfinancier Qredits en Ondernemend Nederland.
Zzp’er wordt werknemer?
Bedrijfstakken waar nu veel zzp’ers werken, zoals in de bouw en de zakelijke dienstverlening, kampen met nog een extra uitdaging. Vanaf 1 januari 2025 zal de belastingdienst namelijk weer volledig gaan handhaven op schijnzelfstandigheid. Al geldt er wel een overgangsperiode van één jaar, waarin bedrijven nog geen vergrijpboete krijgen als zij aantoonbaar stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid.
Ondernemers zijn daarom terughoudender geworden in het inhuren van zzp’ers voor werkzaamheden die ook in loondienst kunnen worden verricht. Zij zullen er vaker voor kiezen om met uitzendkrachten te werken, zoals bijvoorbeeld maaltijdbezorger UberEats aankondigde. We verwachten dan ook dat de uitzendbranche profiteert van een terugval in de zzp-inhuur. Een organisatie kan de terugval in zzp’ers ook opvangen door zelf meer mensen zelf in dienst te nemen. Als zzp’ers niet in loondienst willen (al dan niet via een uitzend- of detacheringsbureau), kunnen er verdere capaciteitsproblemen ontstaan, doordat het arbeidsaanbod verder onder druk komt te staan. Dat zal de opgave voor ondernemers verder vergroten tegen de achtergrond van een arbeidsmarkt die al kraakt en piept.
Uitzendbranche blijft vooralsnog achter bij de groei van andere branches in de zakelijke dienstverlening
Binnen de zakelijke diensten groeit vooral de toegevoegde waarde in de specialistische zakelijke dienstverlening (zie figuur 5a). Hieronder vallen onder meer accountancy, consultancy en juridische diensten. Bij de niet-specialistische diensten is de groei van de toegevoegde waarde beduidend lager, vooral vanwege de al twee jaar durende daling in de uitzendbranche. Die daling staat in schril contrast met de andere branches binnen de niet-specialistische zakelijke dienstverlening. Want de meeste daarvan hebben al in 2021 de weg naar boven gevonden. De toegevoegde waarde van de reisbranche is zelfs met bijna 40% gegroeid ten opzichte van 2019 (zie figuur 5b). Alleen de uitzendbranche en de verhuur van roerende goederen (zoals leasemaatschappijen en machineverhuur) zitten nog onder het pre-coronaniveau. Maar waar deze laatste branche de opgaande lijn gevonden lijkt te hebben na een dip medio 2022, werd – zoals gezegd – de situatie voor de uitzendbranche in dezelfde periode steeds minder rooskleurig. De uitzendbranche kan wel profiteren van het strengere toezicht op schijnzelfstandigheid vanaf januari 2025.
Zoals we vorig kwartaal al aangaven, bezorgt de zoektocht naar arbeidskrachten inmiddels bijna twee op de drie uitzendbureaus de nodige hoofdbrekens. Hoewel dit percentage twee jaar geleden nóg hoger lag (boven de 80%), loopt dit cijfer de afgelopen kwartalen weer flink op. Het is daarom de vraag of een toename in het arbeidsaanbod vanuit de zzp-hoek voldoende is om de dalende trend in de werknemersaantallen ook te kunnen keren. De uitstroom van werknemers uit de niet-specialistische zakelijke diensten is immers al zes kwartalen groter is dan de instroom. Dit zijn waarschijnlijk grotendeels uitzendkrachten, omdat de helft van de werknemers in deze sector werkzaam is in de uitzendbranche. Werknemers vertrokken vooral richting de handel, zorg en industrie.
Al met al verwachten we voor de gehele niet-specialistische zakelijke diensten voor dit jaar nog een kleine krimp van de toegevoegde waarde, maar volgend jaar zien we de sector groeien met 1,5%. Positieve consumptieverwachtingen doen de vraag naar onder meer vakanties en hoveniersdiensten toenemen. Maar ook de verhuur van roerende goederen lijkt te profiteren van de aantrekkende economie, zowel voor consumentengoederen als voor bedrijfsmiddelen zien we al een tijdje steeds meer interesse in ‘lease’.
Komt er na de regen zonneschijn voor de horeca?
In onze vorige sectorprognoses gaven we al aan dat de horeca door het zeer natte voorjaar (zie figuren 6a en 6b) een zwak economisch kwartaal had gedraaid. Mensen boekten veel last-minutereizen naar zonnige oorden in het buitenland, en trokken er minder op uit in eigen land, waardoor de bezoekersaantallen van de Nederlandse horeca achterbleven. Uit recente cijfers blijkt nu dat de jaar-op-jaargroei van de toegevoegde waarde in het tweede kwartaal met -4,1% zelfs fors negatief was. Door dit ene slechte kwartaal gaan we ervan uit dat de jaargroei in de horeca op nul uitkomt. Ondanks een stijging van de totale huishoudconsumptie blijft de toegevoegde waarde van de horeca dit jaar vrijwel gelijk aan die in 2023. Voor 2025 voorzien we dat de verwachte groei van de huishoudconsumptie zich wél vertaalt in een groeiende toegevoegde waarde van de horeca. Of die groei in 2026 doorzet, hangt mede af van het effect op het aantal gasten van de btw-verhoging op logies, die per 1 januari van dat jaar ingaat.
Ook agrarische sector had last van het natte voorjaar
We verwachten in 2024 een daling van de toegevoegde waarde van de land- en tuinbouw met 1,5%. Dit is het gevolg van een lagere productie in vrijwel alle deelsectoren. Voor 2025 verwachten we dat de toegevoegde waarde van de land- en tuinbouw verder daalt met 1,4%. In 2025 voorzien we weliswaar een herstel van de plantaardige productie, maar de veehouderijproductie daalt fors verder.
Plantaardige productie: stabilisatie en herstel in 2025
Het natte weer liet in 2024 (zie figuur 6) zijn sporen na in de omvang van de plantaardige productie. Met name de productie van granen en aardappelen viel in 2024 fors lager uit. In de tuinbouw groeide de productie licht, zowel in de sierteelt- als in de groente- en fruitsector. In deze sectoren hebben ondernemers meer mogelijkheden om negatieve weersinvloeden te compenseren.
Voor 2025 verwachten we binnen de plantaardige sectoren een stabilisatie in de tuinbouw. In de akkerbouw verwachten we een herstel van de productie ten opzichte van de lagere productie in 2024.
Veehouderij en melkveehouderij: aanhoudende krimp
In de dierlijke sectoren zagen we in 2024 een lichte daling van de productie, zowel in de intensieve veehouderij als in de melkveehouderij. De effecten van eerdere opkoopregelingen en de druk op de mestmarkt leiden tot een lagere productie van de veehouderij.
Voor 2025 verwachten we binnen de dierlijke sectoren procentueel de grootste daling in de intensieve veehouderijsectoren, met name in de varkenshouderij waar we een teruggang van zo’n 10% verwachten. In absolute zin verwachten we eenzelfde daling van de productie in de melkveehouderij, maar omdat dit een grotere sector is, valt de daling daar procentueel lager uit; die is zo’n 3%.
Box 1: Ontwikkeling van de nominale toegevoegde waarde van de land- en tuinbouw
In de sectorprognoses drukken we de ontwikkeling van de toegevoegde waarde uit in constante prijzen. Daarmee corrigeren we de toegevoegde waarde voor prijsontwikkelingen en kijken we enkel naar volumeveranderingen. Vanwege de sterke volatiliteit van inkoop- en verkoopprijzen in de land- en tuinbouw kan de ontwikkeling in constante prijzen afwijken van de ontwikkeling waarmee ondernemers in hun dagelijks handelen te maken hebben. Daarom brengen we voor de land- en tuinbouw ook in kaart hoe de toegevoegde waarde zich ontwikkelt in nominale termen.
Voor 2024 zien we een stijging van de nominale toegevoegde waarde met maar liefst 5,7%. Dit grote verschil ten opzichte van de ontwikkeling in constante prijzen komt met name voort uit een daling van de prijzen van veevoer in de veehouderij, naast een lichte daling van de energieprijzen voor met name de glastuinbouw. In nominale termen was er dus sprake van een positieve ontwikkeling van de toegevoegde waarde in 2024. Voor 2025 verwachten we in nominale termen nog een lichte verdere stijging met 0,7%. Het verschil met de negatieve ontwikkeling bij constante prijzen komt aan de ene kant doordat we verwachten dat de productprijzen stijgen en aan de andere kant doordat we verwachten dat de energieprijzen licht verder dalen.
Handel profiteert van consumptiegroei en export
Voor de handel verwachten we dit jaar een kleine plus van 0,8%. Voor 2025 rekenen we op een groei van 2,5%. Vooral de groothandel, die bijna twee derde van de sector handel uitmaakt, kan rekenen op een stevige groei van de toegevoegde waarde. Dit is te danken aan de positieve exportverwachtingen voor volgend jaar, aangezien de groothandel sterk exportgericht is: bijna driekwart van de toegevoegde waarde van de groothandel is afkomstig uit de export.
De detailhandel profiteert van de particuliere consumptiegroei in Nederland, waarbij we wel opmerken dat binnen de detailhandel de supermarkten en postorderbedrijven en webwinkels het meeste gewicht in de schaal leggen. Samen zijn zij goed voor bijna de helft van de gerealiseerde totale toegevoegde waarde in de detailhandel (zie figuur 7). Vooral bij de webshops groeide het volume de afgelopen jaren sterk, terwijl de supermarkten en andere fysieke winkels niet of nauwelijks groeiden.
Investeren in duurzaam vervoer en opslag
In het vierde kwartaal van 2024 verwachten we, net als in het derde kwartaal, een kleine piek in bedrijfsinvesteringen door de aanpassing van de bpm-regels voor bestelauto’s. Bedrijven halen investeringen naar voren om te profiteren van gunstigere regels. Deze investeringen zijn onderdeel van de (groei van de) toegevoegde waarde die we voorspellen, maar kunnen ervoor zorgen dat er onder de streep een lager exploitatieoverschot overblijft, zoals uitgelegd in de bijlage.
Daarnaast dwingen klimaat- en milieuregelgeving ondernemers om te investeren in duurzaamheid. Vanaf 1 januari 2025 worden milieuzones aangescherpt en kunnen gemeenten zero-emissiezones invoeren. Het verschilt per gemeente of deze zero-emissiezone direct van toepassing is op alle vracht- en bestelauto’s, of dat er een overgangsregeling is waarbij de zero-emissie-eis alleen geldt voor nieuw aangeschafte voertuigen. Dit raakt overigens niet alleen de transportsector, maar ook andere bedrijven, zoals apothekers en bloemisten met een eigen bezorgservice.
Onder andere de flinke groei van het aantal passagiers en de vervoerde vracht via Schiphol dit jaar (zie figuur 8a) zijn redenen waarom we denken dat de groei van de toegevoegde van 1,8% voor 2024 realistisch is. Maar ook de export groeit, wat positief is voor een sector die driekwart van haar toegevoegde waarde uit export haalt (zie figuur 8b).
Ook voor 2025 verwachten we een verdere groei van de toegevoegde waarde in de sector vervoer en opslag. Door de stevige exportgroei – mede door anticipatie op hogere Amerikaanse importtarieven – en particuliere consumptiegroei verwachten we voor volgend jaar voor de transportsector een groei van 1,2% in toegevoegde waarde.